Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/117

Deze pagina is proefgelezen

demanday se elle luy feroit male prison, et elle ne dit que nennil et qu'elle le tandroit ainsi chier comme son propre corps, et je lui dis que celui estoit bien eureux d'avoir si doulce et si noble prison. Que vous dirai-je? Elle avoit assez de langaige et lui sambloit bien, selon ses parolles, qu'elle savoit assez, et si avoit l'ueil bien vif et legier." Bij het afscheid vroeg zij hem wel twee of drie maal, om spoedig weerom te komen, alsof zij hem al lang gekend had. "Et quant nous fumes partis, monseigneur de père me dist: 'Que te samble de celle que tu as veue. Dy m'en ton avis'." Maar haar al te gereede aanmoediging had hem elken lust tot een nadere kennismaking benomen. "'Mon seigneur, elle me samble belle et bonne, maiz je ne luy seray jà plus de près que je suis, si vous plaist". Van de verloving kwam niets, en de ridder vond natuurlijk reden, daar later geen berouw van te hebben.[1] Dergelijke stukjes zóó uit het leven opgeteekende herinnering, die ons doen zien, hoe de zeden zich paarden aan het ideaal, zijn ongelukkig in de eeuwen, waarvan hier sprake is, nog uitermate zeldzaam. Had de ridder de la Tour Landry ons maar wat meer uit zijn eigen leven verteld. Het meeste zijn ook bij hem bespiegelingen van algemeenen aard. Hij denkt voor zijn dochters in de eerste plaats aan een goed huwelijk. En het huwelijk had met de liefde weinig te maken. Hij geeft een breedvoerig "debat" tusschen hemzelf en zijn vrouw over het geoorloofde der liefde, "le fait d'amer par amours". Hij meent, dat een meisje in zekere gevallen wel in eere kan beminnen, bij voorbeeld "en esperance de mariage". De vrouw is daar tegen. Een meisje moet liever in het geheel niet verliefd worden, ook niet op haar verloofde. Het houdt haar maar af van de ware vroomheid. "Car j'ay ouy dire à plusieurs, qui avoient esté amoureuses en leur juenesce, que, quant elles estoient à l'eglise, que la pensée et la merencolie[2] leur faisoit plus souvent penser à ces estrois pensiers et deliz de leurs amours que ou (au) service de Dieu,[3] et est l'art d'amours de telle nature que quant l'en (on) est plus au divin office, c'est tant comme le prestre tient nostre seigneur sur l'autel, lors leur venoit plus de menus pensiers".[4] — Deze diepe zielkundige observatie konden Machaut en Peronnelle beamen. Doch overigens welk een verschil in opvatting tusschen den dichter en den ridder! Hoe nu met deze austeriteit weer te rijmen, dat de vader zijn dochters ter leering herhaaldelijk vertelsels opdischt, die om hun scabreuzen inhoud in de Cent nouvelles nouvelles niet misplaatst zouden zijn geweest?

Juist het gering verband van de schoone vormen van het hoofsche liefdesideaal met de realiteit van verloving en huwelijk maakte, dat het element van spel, van conversatie, van litterair vermaak in alles wat het verfijnde liefdeleven betrof, zich te ongehinderder kon ontplooien. Het ideaal der liefde, de schoone fictie van trouw en opoffering had geen plaats in de zeer materieele overleggingen, waarmee een huwelijk, en bovenal een adellijk huwelijk tot stand kwam. Het kon slechts worden beleefd in de gedaante van een bekorend of hartverheffend spel. Het tournooi gaf dat spel der romantische liefde in zijn

  1. p. 28
  2. Zie boven p.45
  3. De zin is geheel onlogisch (pensée ... fait penser ... à pensiers) en loopt niet rond; vat op: nergens zoo dikwijls, als in de kerk.
  4. p. 249, p. 252 (zie hoofdstuk IV, noot 481)