Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/118

Deze pagina is proefgelezen

heroïeken vorm. De pastorale idee leverde den idyllischen vorm ertoe.

De pastorale is in haar wezenlijkste beteekenis iets meer dan een litterair genre. Het is niet te doen om de beschrijving van het herdersleven met zijn eenvoudige en natuurlijke geneuchten, maar om het naleven ervan. Het is een Imitatio. Er was een fictie, dat in het herdersleven de ongestoorde natuurlijkheid der liefde verwezenlijkt was. Daarheen wou men vlieden, zoo niet in werkelijkheid, dan in droom. Telkens weer heeft het herdersideaal moeten dienen als geneesmiddel, om de geesten te bevrijden uit de kramp van een opgeschroefde dogmatiseering en formaliseering der liefde. Men snakte naar verlossing uit de knellende begrippen van ridderlijke trouw en dienst, uit den bonten toestel der allegorie. En ook uit de ruwheid, de baatzucht en de maatschappelijke zonden van het liefdeleven der werkelijkheid. Een gemakkelijk bevredigde, eenvoudige liefde, temidden van onschuldig natuurgenot. Dat scheen het deel van Robin en Marion, van Gontier en Helayne. Zij waren de gelukkigen, de benijdbaren; de veelgesmade dorper wordt op zijn beurt het ideaal.

De late Middeleeuwen evenwel zijn nog zoo echt aristocratisch en zoo weerloos tegenover een schoonen waan, dat de cultuur het niet verder brengt dan het toepassen van een zeer gekunstelde versiering op de hoofsche zeden. Wanneer de adel der vijftiende eeuw herder en herderin speelt, dan is het gehalte van echte natuurvereering en bewondering van eenvoud en arbeid nog heel zwak. Wanneer Marie Antoinette drie eeuwen later melkt en karnt in Trianon, dan is het ideaal reeds gevuld met den ernst van de physiocraten: natuur en arbeid zijn reeds de groote slapende godheden van den tijd geworden; toch maakt de aristocratische cultuur er nog spel van. Wanneer omstreeks 1870 de Russische intellectueele jeugd zich onder het volk begeeft, om zelf als boeren voor de boeren te leven: het narodnitsjestwo, dan is het ideaal bittere ernst geworden. En ook toen bleek de verwezenlijking een waan.

Er was één poëtische vorm, die den overgang vertegenwoordigt tusschen de eigenlijke pastorale en de werkelijkheid, namelijk de Pastourelle, het korte gedicht, dat het gemakkelijk avontuur van den ridder met het landmeisje bezingt. Daar vond de directe erotiek een frisschen, eleganten vorm, die haar boven het platte verhief en toch al de bekoring van het natuurlijke behield. Men moet er sommige schetsen van Guy de Maupassant mee vergelijken.

Werkelijk pastoraal is echter het sentiment eerst, als ook de minnaar zelf zich als herder denkt. Daarmee verzinkt elke aanraking met de werkelijkheid. Alle elementen der hoofsche liefdesopvatting worden eenvoudig getransponeerd in het herderlijke; een zonnig droomland hult het verlangen in een waas van fluitspel en vogelgeschal. Het is een blij geluid; ook de droefheden der liefde: het smachten en klagen, het leed van de verlatene, worden opgenomen in dien zoeten toon. In de pastorale vindt telkens weer de erotiek de aanraking terug met het natuurgenot, dat haar onmisbaar was. Zoo wordt de pastorale het veld, waarop zich de litteraire uitdrukking van het natuurgevoel ontwikkelt. Aanvankelijk is het haar nog niet te doen om het beschrijven van natuurschoonheid, maar om het