Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/120

Deze pagina is proefgelezen

van Margareta van Oostenrijk uit Frankrijk in 1493 vertoonde, hoe het land herstelt van zijn verwoesting "le tout en bergerie".[1] Wij kennen allen de politieke pastorale in de Leeuwendalers. De voorstelling van den vorst als herder klinkt ook in het Wilhelmus:

"Oirlof mijn arme schapen
Die sijt in grooter noot,
Uw herder sal niet slapen,
Al sijt gij nu verstroyt."

Zelfs in den echten oorlog speelt men met de pastorale verbeelding. De bombardes van Karel den Stoute voor Granson heeten "le berger et la bergère". Wanneer de Franschen hoonend zeggen, dat de Vlamingen slechts herders zijn en onbekwaam tot het krijgshandwerk, trekt Philips van Ravestein met vierentwintig edelen te velde, uitgedost als herders, met herdersstaf en broodkorfje.[2]

Evenals de trouwe ridderlijke liefde tegenover de opvattingen van den Roman de la rose de stof leverde tot een eleganten litterairen twist, zoo werd ook het herdersideaal het onderwerp van zulk een strijd. Ook hier proefde men de leugen te sterk op de tong, en moest men haar bespotten. Hoe weinig geleek het hyperbolisch gekunstelde, overdadig bonte leven van de laat-middeleeuwsche aristocratie op het ideaal van eenvoud, vrijheid en zorgeloos trouwe liefde te midden der natuur! Op het thema van Philippe de Vitri's Franc Gontier, type van den gouden- eeuwschen eenvoud, had men eindeloos gevarieerd. Iedereen verklaarde te hongeren naar Franc Gontier's maal op het gras onder 't lommer met dame Helayne, zijn menu van kaas, boter, room, appelen, uien en bruin brood, zijn lustig houthakkerswerk, zijn vrijheidszin en onbezorgdheid:

"Mon pain est bon; ne faut que nulz me veste;
L'eaue est saine qu'à boire sui enclin,
Je ne doubte ne tirant ne venin."[3]

Soms viel men wel eens even uit de rol. Dezelfde Eustache Deschamps, die het leven van Robin en Marion en den lof van den natuurlijken eenvoud en het werkzaam leven herhaaldelijk bezingt, betreurt het, dat het hof danst bij de cornemuse, "cet instrument des hommes bestiaulx".[4] Maar het vereischte de veel dieper gevoeligheid en scherpe skepsis van François Villon, om al de onwaarheid van dien schoonen levensdroom te zien. Er ligt een onbarmhartige bespotting in de ballade Les contrediz Franc Gontier. Cynisch stelt Villon tegenover de zorgeloosheid van dien idealen buitenman met zijn maal van uien "qui causent fort alaine" en zijn liefde onder de rozen, het gemak van den vetten kanunnik, die de zorgeloosheid en de liefde geniet in een wel behangen kamer met een haardvuur, goeden wijn en een zacht bed. Het bruine brood en het water van Franc Gontier? "Tous les oyseaulx d'ici en Babiloine" zouden Villon geen morgen bij zulk een kost kunnen houden.[5]

Evenals de schoone droom van het ridderideaal moes-

  1. Molinet, IV p. 389.
  2. Molinet, I p. 190, 194; III p. 138; vgl. Juvenal des Ursins, p. 382.
  3. Deschamps, II p. 213. Lay de franchise; vgl. Chr. de Pisan, Le dit de la Pastoure, Le Pastoralet, roi René, Regnault et Jehanneton, Martial d'Auvergne, Vigilles du roi Charles VII, etc., etc.
  4. Deschamps, no. 923, vgl. XI p. 322.
  5. Villon, ed. Longnon, p. 83.