Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/130

Deze pagina is proefgelezen

deugd. Telkens komt een engel de lagen van Satan afweren met zijn troost. De beschrijving van den doodsstrijd zelf was oude stof; men herkent er steeds weer hetzelfde kerkelijke model in.[1]

Chastellain heeft in een uitvoerig gedicht Le Pas de la Mort[2] al de hier besproken motieven saamgevat. Hij begint met het aangrijpende verhaal, dat zelfs in de deftige wijdloopigheid, dezen schrijver eigen, zijn werking niet mist, hoe zijn stervende geliefde hem bij zich riep en met gebroken stem zeide:

"Mon amy, regardez ma face.
Voyez que fait dolante mort
Et ne l'oubliez désormais;
C'est celle qu'aimiez si fort;
Et ce corps vostre, vil et ort,
Vous perderez pour un jamais;
Ce sera puant entremais
A la terre et à la vermine:
Dure mort, toute beauté fine."

Daarop maakt de dichter een Spiegel des doods. Eerst werkt hij het thema Waar zijn nu de grooten der aarde? uit: veel te lang, eenigszins schoolmeesterachtig, zonder iets van den luchtigen weemoed van Villon. Dan volgt iets als een eerste opzet van een doodendans, maar zonder kracht of verbeelding. Tenslotte berijmt hij de Ars moriendi. Hier is zijn beschrijving van den doodsstrijd:

"Il n'a membre ne facture
Qui ne sente sa pourreture.
Avant que l'esperit soit hors,
Le coeur gui veult crevier au corps
Haulce et souliève la poitrine
Qui se veult joindre à son eschine.
— La face est tainte et apalie,
Et les yeux treilliés en la teste.
La parolle luy est faillie,
Car la langue au palais se lie.
Le poulx tressault et sy halette.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Les os desjoindent à tous lez;
Il n'a nerf qu'au rompre ne tende."[3]

Villon besluit dat alles in een half couplet, veel aangrijpender.[4] Toch herkent men het gemeenschappelijk voorbeeld.

"La mort le fait fremir, pallir,
Le nez courber, les vaines tendre,
Le col enfler, la chair mollir,
Joinctes et nerfs croistre et estendre."

En dan weer die sensueele gedachte, die telkens door al deze voorstellingen van verschrikking heen loopt:

"Corps femenin, qui tant est tendre,
Poly, souef, si precieux,
Te fauldra il ces maulx attendre?
Oy, ou tout vif aller es cieulx."

— Nergens was alles wat den dood voor oogen riep, zoo treffend bijeen als op het kerkhof der Innocents te Parijs. Daar genoot de geest de huivering van het macabere in haar volste maat. Alles werkte mee, om aan deze plek de sombere heiligheid en bonte griezeligheid te geven,

  1. Vgl. Innocentius III, de contemptu mundi, II c. 42; Dion. Cart. de IV hominum novissimis, t. XLI p. 496.
  2. Oeuvres, VI p. 49.
  3. T.a. p. 60.
  4. Villon, Testament, XLI, vs.321-328, ed. Longnon, p. 33.