Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/157

Deze pagina is proefgelezen

gaande te houden, als het volk slaperig wordt of het te warm of te koud krijgt. Dan wordt alles terstond wakker en welgemoed.[1] Terwijl juist de hevige godsdienstige beroering door de reizende volkspredikers in de veertiende en vijftiende eeuw uitgaat van een herleving der bedelorden, zijn het aan den anderen kant juist de bedelmonniken, wier verbastering hen tot het gewone voorwerp van spot en verachting maakt. De onwaardige priester der novellenlitteratuur, die als een armzalige loondienaar voor drie grooten de mis leest, of bij wien men als biechtvader geabonneerd is "pour absoudre du tout", pleegt een bedelmonnik te zijn.[2] De vrome Molinet rijmt spottend in een nieuwjaarswensch:

"Prions Dieu que les Jacobins
Puissent manger les Augustins,
Et les Carmes soient pendus
Des cordes des Frères Menus."[3]

Het dogmatische armoede-begrip, zooals het in de bedelorden belichaamd was, voldeed den geest niet meer. In plaats van de symbolisch-formeele Armoede begon men de sociaal-reëele ellende te zien; Pierre d'Ailly stelt tegenover de mendicanten de "vere pauperes", de echte armen, en het is geen toeval, dat de verernstiging van het geloof bij de moderne devoten hen in zekere tegenstelling tot de bedelorden bracht.

De naïeve nuchterheid van den alledaagschen volksgodsdienst spreekt uit menige bladzijde. Er is in 1437, na den terugkeer van den Franschen koning in zijn hoofdstad, een zeer plechtige lijkdienst voor de ziel van den graaf van Armagnac, het slachtoffer, met wiens moord de nu verleden troebele jaren begonnen waren. Het volk stroomt erheen, maar is zeer teleurgesteld, toen er geen uitdeeling van geld gehouden wordt. Want wel vier duizend lieden, zegt de burger van Parijs gemoedelijk, gingen erheen, die niet gegaan zouden zijn, als zij niet gedacht hadden, dat er iets gegeven zou worden. "Et le maudirent qui avant prièrent pour lui." [4] Toch is het dezelfde bevolking van Parijs, die met een vloed van tranen de talrijke processies aanschouwt en ineenkrimpt onder het woord van een reizenden prediker. Ghillebert de Lannoy zag te Rotterdam een oproer stillen door een priester, die het Corpus Domini ophief.[5]

De groote tegenstrijdigheid en de sterke spanningsovergangen vertoonen zich in het godsdienstig leven van den beschaafden enkele zoo goed als in dat der onwetende massa. Het is altijd weer met een slag, dat de godsdienstige verheldering komt, altijd weer de flauwere herhaling van wat Franciscus onderging, toen hij opeens de woorden van het evangelie hoorde als een onmiddellijk bevel. Een ridder hoort het doopformulier lezen, gelijk hij het misschien twintig keer had gehoord; maar plotseling dringt nu de volle heiligheid en wonderlijke werkdadigheid van die woorden tot hem door, en hij neemt zich voor, om voortaan alleen door de herinnering aan den doop den duivel te verjagen, zonder het kruisteeken te maken.[6]

  1. Bernh. v. Siena, Opera, I p. 100 bij Hefele l.c. p. 36.
  2. Les cent nouvelles nouvelles, II p. 157; Les quinze joyes de mariage, p. 111, 215.
  3. Molinet, Faictz et dictz, f. 188vso.
  4. Journal d'un bourgeois, p. 336, vgl. p. 242 no. 514.
  5. Ghillebert de Lannoy, Oeuvres, ed. Ch. Potvin, Louvain, 1878, p. 163.
  6. Les cent nouvelles nouvelles, II p. 101.