Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/171

Deze pagina is proefgelezen

hun sfeer te sluiten.[1] Binnen die enge sfeer leven zij in de vreugde van een sentimenteele genegenheid voor elkander: de blik van den een is zonder ophouden op den ander geslagen, om alle teekens van genade op te merken; elkaar bezoeken is hun vermaak.[2] Vandaar hun bijzondere neiging tot de levensbeschrijving, waaraan wij de nauwkeurige kennis van dezen geestelijken staat te danken hebben.

In haar Nederlandschen, gereglementeerden vorm had de moderne devotie een vaste conventie van vroom leven geschapen. Men kende de devoten aan hun afgemeten stille bewegingen, hun gebogen gang, sommigen aan de tot een lach geplooide gezichten of de opzettelijk gelapte nieuwe kleeren. En niet het minst aan hun overvloedige tranen. "Devotio est quaedam cordis teneritudo, qua quis in pias faciliter resolvitur lacrimas". Men moet God bidden om "den dagelijkschen doop der tranen", zij zijn de vleugelen van het gebed, of naar Sint Bernard's woord de wijn der engelen. Men moet zich aan de genade der loffelijke tranen geven, zich er toe voorbereiden en aanzetten, het geheele jaar door, maar vooral in de Vasten, opdat men met den psalmist zeggen moge: "Fuerunt mihi lacrimae meae panes die ac nocte". Soms komen zij zoo gewillig, dat wij bidden met snikken en huilen ("ita ut suspiriose ac cum rugitu oremus"), maar wanneer zij niet vanzelve komen, moet men ze niet bovenmatig uitpersen, en zich vergenoegen met de tranen des harten. En in tegenwoordigheid van anderen moet men de teekenen van een buitengewone geestelijke devotie naar vermogen vermijden.[3]

Vincent Ferrer stortte, zoo dikwijls hij de hostie wijdde, zooveel tranen, dat bijna allen mee weenden, en er soms een weeklagen ontstond als van een doodenklacht. Het weenen was hem zoo zoet, dat hij noode zijn tranen staakte.[4]

In Frankrijk ontbreekt de bijzondere normaliseering der nieuwe vroomheid in een bepaalden nieuwen vorm als de Nederlandsche Fraterhuizen en de congregatie van Windesheim. De verwante geesten in Frankrijk blijven of geheel in de wereld, of zij treden in bestaande orden, waar dan de nieuwe devotie de doorvoering van een strenger observantie teweegbrengt. Als algemeene houding van wijde burgerkringen is het verschijnsel er niet bekend. Misschien droeg daartoe bij, dat de Fransche vroomheid een hartstochtelijker, spasmodischer karakter had dan de Nederlandsche, lichter tot geëxaspereerde vormen verviel en ook lichter weer vervaagde. Tegen het einde der Middeleeuwen worden bezoekers der Noordelijke Nederlanden uit Zuidelijker landen meer dan eens getroffen door de ernstige en algemeene vroomheid, die zij er onder het volk als iets bijzonders opmerken.[5]

De Nederlandsche devoten hadden in het algemeen de aanrakingen laten varen met de intensieve mystiek, uit

  1. James, l.c., p. 348: "For sensitiveness and narrowness, when they occur together, as they often do, require above all things a simplified world to dwell in"; cf. p. 353(1).
  2. Moll, Brugman, I p. 52.
  3. Dionys. Cartus. De quotidiano baptismate lacrimarum, t. XXIX, p. 84; Deoratione. t. XLI p. 31-55; Expositio hymni Audi benigne conditor, t. XXXV p. 34.
  4. Acta sanctorum Apr., t. I p. 485, 494.
  5. Chastellain, III p. 119; Antonio de Beatis (1517), L. Pastor, Die Reise des Kardinals Luigi d'Aragona, Freiburg 1905, p. 51(3), 52; Polydorus Vergilius, Anglicae historiae libri XXVI, Basileae, 1546, p. 15.