Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/173

Deze pagina is proefgelezen

voer, die de zonden aan het voorhoofd zag en beweerde, dagelijks drie zielen te redden, bekende onder bedreiging met de tortuur, dat zij zich zoo gedroeg, omdat het haar broodwinning was.[1]

Gerson achtte de vizioenen en revelaties van den jongsten tijd, die overal gelezen werden, niet veel waard. Zelfs die van befaamde heiligen als Brigitta van Zweden en Catharina van Siena verloochent hij.[2] Hij had er zooveel gehoord, die hem het vertrouwen benamen. Velen verklaarden, dat hun geopenbaard was, dat zij paus zouden worden; een geleerd man had het zelfs eigenhandig beschreven en met bewijzen gestaafd. Een ander was eerst overtuigd geweest, dat hij paus zou worden, maar daarna, dat hij de Antichrist of althans diens voorlooper zou zijn, waarom hij had omgegaan met de gedachte, zich het leven te benemen, om de christenheid niet zulk een onheil aan te doen. [3] — Niets is zoo gevaarlijk, zegt Gerson, als een onkundige devotie. Wanneer de arme vromen hooren, dat Maria's geest zich verblijdde in haren God, dan trachten zij ook zich te verblijden, en stellen zich van allerlei voor, nu met minnen, nu met vreezen; daarbij zien zij allerlei beelden, die zij niet kunnen onderscheiden van de waarheid en die zij allen voor wonder houden en voor het bewijs van hun voortreffelijke devotie.[4] Maar dit was juist hetgeen de moderne devotie aanbeval. "Soe wie hem in desen artikel mit herten ende mit al sinen crachten den liden ons Heren innichlic geliken ende gheconformieren wil, die sal hem selven pinen, druckich ende wemoedich te maken. Ende is hi in enighen teghenwoerdighen druc, die sel hi mitter druckelicheit Christi verenighen ende begheren mit hem te deilen".[5]

Het schouwende leven heeft groote gevaren, zegt Gerson; velen zijn er zwaarmoedig of gek van geworden.[6] Hij weet, hoe licht een te aanhoudend vasten tot waanzin of hallucinaties leidt; hij weet ook, welk een rol het vasten speelt in de praktijken der tooverij.[7] Waar moest een man met zulk een scherpen blik voor het psychologische moment in de uitingen van het geloof de grens trekken tusschen het heilige en geoorloofde en het verwerpelijke? Hij voelde zelf, dat enkel zijn rechtzinnigheid hem hier nog niet genoeg gaf; het was gemakkelijk genoeg, om als geschoold godgeleerde overal den staf te breken, waar van het dogma klaarblijkelijk werd afgeweken. Maar daarnaast stonden al de gevallen, waar de ethische beoordeeling der uitingen van vroomheid hem het richtsnoer moest zijn, waar zijn gevoel voor maat en goeden smaak hem het vonnis moest ingeven. Er is geen deugd, zegt Gerson, die in deze ellendige tijden van het schisma meer uit het oog wordt verloren dan de Discretio.[8]

Was reeds voor Jean Gerson het dogmatische criterium niet meer het eenige, dat den doorslag gaf ter onderscheiding van ware en valsche vroomheid, des te eêr vallen voor óns de typen van godsdienstige aandoening niet meer samen volgens de lijnen van hun orthodoxie of ketterij, maar volgens hun psychologischen aard. Ook het

  1. Gerson, De examinatione doctrinarum. Opera, I p. 19.
  2. Ib. p. 16, 17.
  3. Gerson, De distinctione etc., I p. 44.
  4. Gerson, Tractatus II super Magnificat, Opera, IV p. 248.
  5. 65 nutte artikelen van der passien ons Heren, Moll, Brugman, II p. 75.
  6. Gerson, De monte contemplationis, Opera, III p. 562.
  7. Gerson, De distinctione etc., Opera, I p. 49.
  8. Ib.