Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/209

Deze pagina is proefgelezen

Dictz, [1] Coquillart's Complaincte de Eco,[2] Villon's ballade, geheel uit spreekwoorden opgebouwd.[3] Ook Le passé temps d'oysiveté van Robert Gaguin[4] hoort ertoe; de 171 strofen eindigen op enkele na met een passend spreekwoord. Of zijn deze spreekwoordachtige zedelijke uitspraken (waarvan ik maar enkele weervind in de mij bekende collecties van spreekwoorden) eigen gedachten van den dichter? In dat geval zou het nog sterker bewijs zijn, welk een levende functie in het laat- middeleeuwsche denken aan het spreekwoord, dat is aan het afgeronde, geijkte, algemeen verstaanbare oordeel, toekwam, indien wij ze hier in onmiddellijke aansluiting bij een gedicht uit den geest van een individueelen dichter zien ontstaan.

Zelfs de preek versmaadt naast de heilige teksten het spreekwoord niet, en het ernstig betoog in staats- of kerkvergaderingen maakt er een ruim gebruik van. Gerson, Jean de Varennes, Jean Petit, Guillaume Fillastre, Olivier Maillard brengen in hun preeken en oraties de meest alledaagsche spreekwoorden tot sterking van hun betoog te pas: "Qui de tout se tait, de tout a paix, Chef bien peigné porte mal bacinet (helm), D'aultrui cuir large courroye, Qui commun sert, nul ne l'en paye, Qui est tigneux, il ne doit pas oster son chaperon."[5] — Ja, er is zelfs een schakel tusschen het spreekwoord en de Imitatio, die immers naar den vorm berust op de spreukenverzamelingen of rapiaria, waarin men wijsheid van allerlei aard en herkomst placht te vergaren.

Er zijn in de latere Middeleeuwen tal van schrijvers, wier kracht van oordeel zich eigenlijk niet boven het spreekwoord verheft, dat zij dan ook voortdurend toepassen. Een kroniekschrijver uit het begin der veertiende eeuw, Geoffroi de Paris, doorspekt zijn berijmd geschiedverhaal met spreekwoorden, die de moraal van het gebeurde geven, [6] en daaraan doet hij wijzer dan Froissart en Le Jouvencel, wier sententies van eigen maaksel dikwijls als halfgare spreekwoorden uitvallen: "Enssi aviennent li fait d'armes: on piert une fois et l'autre fois gaagn'on." "Or n'est-il riens dont on ne se tanne." "On dit, et vray est, que il n'est chose plus certaine que la mort."[7]

Een soortgelijke kristallisatievorm der gedachte als het spreekwoord is het devies, dat in de laatste Middeleeuwen met bijzondere voorliefde gecultiveerd wordt. Het is geen wijsheid van algemeene strekking, zooals het spreekwoord, maar een persoonlijke aansporing of levensles, die door den drager tot een teeken is verheven, dat hij met gouden letters in zijn leven zelf aanbrengt, een les, die door de gestyleerde herhaling, waarmee zij op al de stukken van garderobe en uitrusting wederkeert, hem en de anderen moet suggereeren en vast houden. De stemming van de deviezen is veelal een van berusting, evenals bij het spreekwoord, van verwachting, soms met een on-

  1. Jean Molinet, Faictz et Dictz, ed. Parijs 1537, f. 80, 119, 152, 161, 170, 194.
  2. Coquillart, Oeuvres, I p. 6.
  3. Villon, ed. Long-nom, p. 134.
  4. Roberti Gaguini, Ep. et or., ed. Thuasne, II p. 366.
  5. Gerson, Opera, IV p. 657; ib. I p. 936; vgl. Leroux de Lincy, Le proverbe français, I p. lii.
  6. Geffroi de Paris, ed. de Wailly et Delisle, Bouquet, Recueil des Historiens des Gaules et de la France, XXII p. 87, zie index rerum et personarum s. v. Proverbia, p. 926.
  7. Froissart, ed. Luce, XI p. 119; ed. Kervyn, XIII p. 41, XIV p. 33, XV p. 10; Le Jouvencel, I p. 60, 62, 63, 74, 78, 93.