Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/21

Deze pagina is proefgelezen

en hartstocht, had, zestien jaar oud, den koning van Engeland gehuwd, Hendrik VI, een onnoozele. Het Engelsche hof was een hel van haat. Toen eindelijk de groote familiestrijd in de phase van bloedig geweld was gekomen, verloor Margareta kroon en rijkdom. Zij had het ergste gevaar en den bittersten nood gekend; aan de erbarming van een struikroover had zij zich en haar zoon moeten toevertrouwen. Zij had bij de mis een Schotschen boogschutter om een penning moeten vragen voor een offer, "qui demy à dur et à regret luy tira un gros d'Escosse de sa bourse et le luy presta". Toen Chastellain het aandoenlijk verhaal van haar rampspoed en zwerftochten uit haar mond vernam, en haar tot troost een Temple de Bocace[1] wijdde, "aucun petit traité de fortune, prenant pied sur son inconstance et déceveuse nature", een sombere galerij van vorstenongeluk, toen stond haar het ergste nog te wachten: bij Tewkesbury in 1471 de Lancaster's voorgoed verslagen, haar eenige zoon in den slag gevallen of na den slag vermoord, haar gemaal heimelijk omgebracht, zijzelf vijf jaren in den Tower, om tenslotte door Eduard IV aan Lodewijk XI te worden verkocht, wien zij tot dank voor haar bevrijding afstand moest doen van de erfenis van haar vader, koning René.

Waar de echte koningskinderen zulk een lot beleefden, hoe zou daar een burger van Parijs anders dan geloof schenken aan het verhaal, waarmee in 1427 een troep Zigeuners in de stad kwam? Zij kwamen als boetelingen, "ung duc et ung conte et dix hommes tous à cheval", de rest, een 120 sterk, moest buiten blijven. Uit Egypte waren zij, de paus had hun als boete voor hun afval van het christelijk geloof opgelegd om zeven jaar te zwerven, zonder in een bed te slapen. Zij waren wel 1200 geweest, maar hun koning en koningin en al de anderen waren onderweg gestorven. Tot eenig solaas had de paus gelast, dat ieder bisschop en abt hun tien pond tournoois zou geven. De Parijzenaars kwamen in groote menigte naar het vreemde volkje kijken, en lieten zich de hand lezen door de vrouwen, die den lieden het geld uit hun beurzen in de hare deden verhuizen "par art magicque au autrement"[2].

Er lag om het vorstenleven een sfeer van avontuur en van hartstocht. Het was niet louter de volksverbeelding, die het die kleur leende. De moderne mensch maakt zich doorgaans geen voorstelling van de teugellooze buitensporigheid en ontvlambaarheid van het middeleeuwsch gemoed. Men kan uit de oorkonden een beeld ontwerpen van een stuk middeleeuwsche geschiedenis, dat er juist zoo uitziet als achttiendeëeuwsche ministers- en gezanten-politiek. Maar zulk een beeld mist één gewichtig element: de felle kleur van den geweldigen hartstocht, die èn de volken èn de vorsten heeft bezield. Zonder twijfel is dat element ook nú nog in de staatkunde aanwezig, maar het vindt meer remmen en beletselen, het is op honderden wijzen door het ingewikkelde mechanisme van het gemeenschapsleven in vaste banen geleid. In de vijftiende eeuw komt in de politieke daad nog een mate van onmiddellijk affect tot uiting, waardoor nut en berekening telkens worden doorbroken. Gaat dat affect gepaard met machts-

  1. Chastellain, IV p. 300 s., VII p. 75; vgl. Thomas Basin, De rebus gestis Caroli VII et Lud. XI historiarum libri XII, ed. Quicherat, (Soc. de l'hist. de France) 1855-1859, 4 vol, I p. 158.
  2. Journal d'un bourgeois, p. 219.