Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/211

Deze pagina is proefgelezen

gestichte ridderorde van de Ster, een reeks van casuïstische vragen ter beslissing voor: twintig betreffen de "jouste", eenentwintig het tournooi en drieënnegentig den oorlog.[1] Een kwarteeuw later draagt Honoré Bonet, prior van Salon in Provence en doctor in het canonieke recht, aan den jongen Karel VI zijn Arbre des batailles op, een tractaat over oorlogsrecht, dat nog in de zestiende eeuw, blijkens nieuwe uitgaven, van praktische waarde werd geacht.[2] Men vindt hier bijeen en dooreen vragen van het hoogste gewicht voor het volkenrecht en beuzelachtige kwesties, die niet veel meer dan spelregels betreffen. Mag men de ongeloovigen zonder noodzaak beoorlogen? Bonet antwoordt nadrukkelijk: neen, zelfs niet om hen te bekeeren. Mag een vorst den ander den doortocht over zijn gebied weigeren? Moet het (veel geschonden) privilege, dat de ploeger en zijn os veilig zijn voor het oorlogsgeweld, ook uitgestrekt worden tot den ezel en den knecht?[3] Moet een geestelijke zijn vader of zijn bisschop helpen? Wanneer men een geleende wapenrusting in den slag verliest, is men dan teruggave verschuldigd? Mag men slag leveren, op feestdagen? Is het beter, nuchter slag te leveren, of na den maaltijd?[4] Voor dit alles heeft de prior raad, uit bijbelplaatsen, canoniek recht en glosse.

Een der gewichtigste punten van het krijgsgebruik was in dezen tijd alles wat het maken van gevangenen betrof. De losprijs voor een aanzienlijk gevangene was voor edelman en soudenier een der uitlokkendste beloften van den strijd. Hier was een onbeperkt veld voor casuïstische regels gegeven. Ook hier loopen volkenrecht en ridderlijk point d'honneur dooreen. Mogen de Franschen wegens den oorlog met Engeland de arme kooplui, landbouwers en herders op het Engelsche gebied gevangen nemen en hun hunne goederen ontnemen? In welke gevallen mag men uit zijn gevangenschap ontsnappen? Wat is de waarde van een vrijgeleide? [5] — In den biographischen roman Le Jouvencel worden van die gevallen uit de praktijk behandeld. Men brengt voor den aanvoerder een twist van twee kapiteins over een gevangene. "Ik heb hem, zegt de een, het eerst bij zijn arm en zijn rechterhand gegrepen en hem den handschoen afgerukt". "Maar mij, zegt de ander, heeft hij het eerst de rechterhand en zijn woord gegeven." Beide gaf aanspraak op het kostbare bezit, maar de laatste aanspraak wordt als de hoogere erkend. Van wien is een gevangene, die ontvlucht en weer gevangen is? Oplossing: in het oorlogsgebied behoort hij aan den nieuwen vanger, maar daarbuiten aan den oorspronkelijken vanger. Mag een gevangene, die zijn woord gegeven heeft, wegloopen, als zijn vanger hem niettemin aan een ketting legt? Of als men verzuimd heeft, hem zijn woord te vragen?[6]

Naast de casuïstische denkwijze nog een ander uitvloeisel van de middeleeuwsche neiging, om de zelfstandige waarde van een ding of een geval te overschatten. Men kent Le Testament van François Villon, het groote satirische gedicht, waarin hij al zijn hebben en houden vermaakt aan vrien-

  1. A. Piaget, Le livre Messire Geoffroy de Charny, Romania, XXVI, 1897, p. 396.
  2. Larbre des batailles, Paris, Michel le Noir 1515. Zie over Bonet Molinier, Sources de l'histoire de France, no. 3694.
  3. Chap. 35, 85 bis (de nos. 80-90 komen in de uitgave van 1515 tweemaal voor), 124/6.
  4. Chap. 56, 60, 84, 132.
  5. Chap. 82, 89, 80 bis en vg.
  6. Le Jouvencel, I p. 222, II p. 8, 93, 96, 133, 214.