Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/265

Deze pagina is proefgelezen
Et si scez que m'amour entiere
T'ay baillée en garde et depost."[1]

Men zou een fijne, middeleeuwsch-Fransche Lenore-ballade verwachten. Maar de dichteres had niets anders te zeggen dan dit begin, en in nog twee korte onbelangrijke strofen draait zij er een eind aan.

Hoe frisch begint Le debat dou cheval et dou levrier van Froissart:

"Froissart d'Escoce revenoit
Sus un cheval qui gris estoit,
Un blanc levrier menoit en lasse.
'Las', dist le levrier, 'je me lasse,
Grisel, quant nous reposerons?
Il est heure que nous mengons'."[2]

Doch deze toon wordt niet volgehouden, het gedicht zakt terstond. Het thema is alleen gezien, niet gedacht. Ze zijn soms prachtig suggestief, de thema's. In Pierre Michault's Danse aux Aveugles ziet men de menschheid eeuwig dansende om de tronen van Liefde, Fortuin en Dood. [3] Maar de uitwerking blijft van het begin af beneden het middelmatige. Een naamlooze Exclamacion des os Sainct Innocent begint met den toeroep der beenderen in de knekelgalerijen van het beroemde kerkhof:

"Les os sommes des povres trespassez.
Cy amassez par monceaulx compassez.
Rompus, cassez, sans reigle ne compas...."[4]

Een aanhef, om de luguberste doodsklacht op te bouwen; maar het wordt niet anders dan een memento mori van twaalf in het dozijn.

Het zijn alles louter beeld-thema's. Voor den schilder behelst zulk een enkele visie in zich zelf de stof tot de verst doorgevoerde uitwerking, maar voor den dichter is zij niet genoeg.

Is dan de schilderkunst der vijftiende eeuw in uitdrukkingsvermogen de litteratuur in alle opzichten de baas? Neen. Er blijven altijd gebieden, waarop de litteratuur over rijker en meer directe uitdrukkingsmiddelen beschikt dan de beeldende kunst. Zulk een gebied is bovenal dat van den spot. De beeldende kunst kan, tenzij zij zich verlaagt tot caricatuur, slechts een geringe potentie van het komische uitdrukken. Het komische, enkel zichtbaar afgebeeld, heeft een neiging, weer in het ernstige over te gaan. Slechts daar, waar de bijmenging van het komische element in de levensverbeelding zeer gering is, waar het enkel kruiderij is, en niet den eigen smaak van het gerecht overstemmen mag, kan de afbeelding gelijken tred houden met de uitdrukking in woorden. Als zulk een komiek in zwakste potentie kan men de genreschildering beschouwen.

Hier is de beeldende kunst nog volkomen op haar terrein. De ongebreidelde uitwerking der détails, die wij hierboven aan de schilderkunst der vijftiende eeuw toekenden, gaat ongemerkt over in het behagelijke vertellen van kleinigheden, in het genre-achtige. Bij den meester van Flémalle is de gedétailleerdheid louter 'genre' geworden. Zijn Joseph de timmerman zit muizenvallen te maken. Het genre-achtige steekt in al zijn détails: tusschen de wijze, waarop Van Eyck en waarop de meester van Flé-

  1. Ib. I p. 275, no. 5.
  2. Froissart, Poésies, ed. Scheler, II p. 216.
  3. P. Michault, La dance aux aveugles etc., Lille, 1748.
  4. Recueil de poésies françoises des XVe et XVIe siècles, ed. de Montaiglon (Bibl. elzevirienne) t. IX p. 59.