Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/28

Deze pagina is proefgelezen

hardvochtigheid en snikkende verteedering slingert het als een reus met een kinderhoofd. Tusschen de volstrekte verzaking van alle wereldsche vreugde en een waanzinnige gehechtheid aan goed en genot, tusschen duisteren haat en de meest goedlachsche goedmoedigheid leeft het volk in uitersten.

Van de heldere helft van dat leven is ons maar luttel bewaard: het is, of al de blijde zachtheid en sereniteit van de ziel der vijftiende eeuw is verzonken in haar schilderkunst en gekristalliseerd in de ijle reinheid van haar hooge muziek. De lach van dat geslacht is verstorven, zijn gulle levenslust en onbekommerde vreugde leeft enkel nog in volkslied en klucht. Er is genoeg, om bij ons heimwee naar vervlogen schoon van andere tijden ook een verlangen naar de zonnigheid van de eeuw der van Eyck's te voegen. Maar wie zich waarlijk in dien tijd verdiept, heeft dikwijls moeite, om het blijde aspect vast te houden. Want overal buiten de sfeer der kunst heerscht het donker. In het dreigend waarschuwen der sermoenen, in de moede zuchten der hoogere litteratuur, in het eentonig relaas der kronieken en oorkonden, overal schreeuwen de bonte zonden en jammert de ellende.

De tijden na de reformatie hebben de hoofdzonden van hoogmoed, toorn en hebzucht niet meer gezien in die purperen volbloedigheid en onbeschaamde vrijpostigheid, waarmee zij wandelden onder de menschheid der vijftiende eeuw. De onmetelijke hoogmoed van Bourgondië! De gansche geschiedenis van dat geslacht, van de daad van ridderlijke bravoure, waarvan het hooggroeiende fortuin van den eersten Philips zijn oorsprong neemt, over den fellen naijver van Jan zonder Vrees en de zwarte wraakzucht na zijn dood, over den langen zomer van dien anderen Magnifico, Philips den Goede, tot de waanzinnige halsstarrigheid, waarin de hoogwillende Karel de Stoute ondergaat, is het niet een poëem van heroïeken hoogmoed? Hun landen waren de sterkst levende van het Westen: Bourgondië, zwaar van kracht als zijn wijn, "la colérique Picardie", het gulzige, rijke Vlaanderen. Het zijn dezelfde landen, waar de pracht van schilderkunst, sculptuur en muziek opbloeit, en waar het felste wraakrecht heerscht en de gewelddadigste barbaarschheid zich botviert onder adel en burgers[1].

Geen kwaad is dien tijden meer bewust geweest dan de hebzucht. Men kan den hoogmoed en de hebzucht tegenover elkander zien als de zonde van den ouden en van den nieuwen tijd. De hoogmoed is de zonde van het feodale en hiërarchische tijdperk, waarin bezit en rijkdom weinig mobiel zijn. Het machtsgevoel zit nog niet in de eerste plaats vast aan den rijkdom; het is persoonlijker, en de macht moet, om erkend te worden, zich manifesteeren door groot vertoon, van talrijk gevolg van getrouwen, van kostbare versiering en indrukwekkend optreden van den machtige. Het besef van meer te zijn dan een ander mensch wordt door de feodale en hiërarchische gedachte voortdurend gevoed met levenden vorm; die meerderheid wordt gevoeld als iets zeer wezenlijks en gerechtvaardigds.

De hoogmoed is een symbolische zonde en een theologische; haar wortels zitten diep in den grond van alle levens- en wereldbeschouwing. Superbia was de oor-

  1. Jacques du Clercq passim; Petit Dutaillis, Documents etc. p. 131.