Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/281

Deze pagina is proefgelezen

sité". Voor Chastellain[1] is messire Jehan Bocace een soort impresario der Fortuin geworden; Le Temple de Bocace betitelt hij een zeer barok tractaat over allerlei tragisch lotgeval van zijn tijd, waarin de geest van den "noble historien" wordt aangeroepen, om troost in haar rampspoed te schenken aan Margareta van Engeland.

Terwijl de geleerde auteurs den klassiek Latijnschen briefstijl reeds beheerschen met volkomen vaardigheid, vertoonen de wereldlijken, bij al hun bewondering voor de Oudheid, somtijds nog een diepe onwetendheid. Machaut (hoewel geestelijke geen geleerde en wereldsch als dichter) verhaspelt de namen der zeven wijzen op de wanhopigste manier. Chastellain verwart Peleus met Pelias, La Marche doet het Proteus en Pirithous. De dichter van Le Pastoralet spreekt van "le bon roy Scypion d'Afrique", de schrijvers van Le Jouvencel leiden "pollitique" af van[2] en een gewaand Grieksch "icos, gardien, qui est à dire gardien de pluralité."[3]

Toch wil bij hen midden in hun middeleeuwsch allegorischen vorm af en toe de klassieke visie doorbreken. Een dichter als van dat verwrongen herdersspel Le Pastoralet geeft in een beschrijving van den god Silvanus en een gebed aan Pan even een glimp van den schijn van het quattrocento, om dan weer voort te sukkelen in de uitgesleten sporen van zijn oude pad.[4] Evenals Jan van Eyck soms klassicistische architectuurvormen aanbrengt op zijn zuiver middeleeuwsch geziene tafereelen, zoeken de schrijvers, louter formeel nog en ter versiering, antieke trekken te verwerken. De kroniekschrijvers beproeven hun kracht op staats- en krijgsredevoeringen, contiones, in Liviaanschen trant, of vermelden wonderteekens, prodigia, omdat Livius het ook deed.[5] Daar waar de verwerking der klassieke vormen met den ouden geest het onvolkomenst uitvalt, leeren wij het meest omtrent de wording der Renaissance. De bisschop van Chalons, Jean Germain, beproeft het vredescongres van Atrecht in 1435 te schilderen in den dringenden, gemarkeerden stijl der Romeinen; het valt uit als een middeleeuwsch kalenderblad.[6] Het gezicht op de Oudheid is nog buitengewoon bizar. Bij de lijkplechtigheid van Karel den Stoute te Nancy komt de jonge hertog van Lotharingen, Karel's overwinnaar, het lijk van zijn vijand de eer bewijzen in een rouwgewaad "à l'antique", dat wil zeggen, hij draagt een langen gouden baard tot op den gordel, waarmee hij een der negen "preux" voorstelt,[7] en zijn eigen zegepraal viert. Zoo vermomd bidt hij een kwartier lang.[8]

Het antieke wordt voor de geesten in Frankrijk omstreeks 1400 gedekt door de begrippen "rhétorique, orateur, poésie". Zij zien de benijdenswaardige volmaaktheid der Ouden bovenal in een gekunstelden vorm. Al deze dichters der vijftiende eeuw en iets vroeger maken, als zij hun hart laten spreken en regelrecht iets te zeggen hebben, een vloeiend, eenvoudig, vaak pittig en soms teer gedicht. Maar als het eens heel mooi moet, brengen zij er mytho-

  1. Chastellain, VII p. 75-143, vgl. V p. 38-40, VI p. 80; VIII p. 358, Le livre des trahisons, p. 145.
  2. greek: polyt
  3. Machaut, Le Voir-Dit, p. 230; Chastellain, VI p, 194, La Marche, III p. 166; Le Pastoralet vs.2806; Le Jouvencel, I p. 16.
  4. Le Pastoralet vs. 541, 4612.
  5. Chastellain, III p. 173, 117, 359 enz.; Molinet, II p. 207.
  6. J. Germain, Liber de virtutibus Philippi ducis Burgundiae (Chron. rel. à l'hist. de Belg. sous la dom. des ducs de Bourg. III).
  7. Zie hierboven p. 107.
  8. Chronique scandaleuse, II p. 42.