Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/282

Deze pagina is proefgelezen

logie aan te pas, en precieuze latiniseerende termen, en vinden zich "rhétoricien". Christine de Pisan onderscheidt een mythologisch gedicht uitdrukkelijk van haar gewone werk als "balade pouétique".[1] Wanneer Eustache Deschamps aan zijn kunstbroeder en bewonderaar Chaucer zijn werken toezendt, vervalt hij in de meest ongenietbare quasi-klassieke poespas.

"O Socrates plains de philosophie,
Seneque en meurs et Anglux en pratique,
Ovides grans en ta poeterie,
Bries en parler, saiges en rethorique
Aigles tres haulz, qui par ta théorique
Enlumines le regne d'Eneas,
L'Isle aux Geans, ceuls de Bruth, et qui as
Semé les fleurs et planté le rosier,
Aux ignorans de la langue pandras,
Grant translateur, noble Geffroy Chaucier!
. . . . . . . . . . . . . . . . . .
A toy pour ce de la fontaine Helye
Requier avoir un buvraige autentique,
Dont la doys est du tout en ta baillie,
Pour rafrener d'elle ma soif ethique,
Qui en Gaule seray paralitique
Jusques a ce que tu m'abuveras."[2]

Dit is het begin van wat weldra groeit tot die belachelijke latiniseering van het edele Fransch, welke den spot van Villon en van Rabelais zou treffen.[3] Het is steeds weer in de dichterlijke correspondentie, in de opdrachten en oraties, met andere woorden, als het bijzonder mooi moet, dat men dien trant aantreft. Dan spreekt Chastellain van "vostre très-humble et obéissante serve et ancelle, la ville de Gand", "la viscérale intime douleur et tribulation", La Marche van "nostre francigène locution et langue vernacule", Molinet van "abreuvé de la doulce et melliflue liqueur procedant de la fontaine caballine", "ce vertueux duc scipionique", "gens de mulièbre courage". [4]

Deze idealen van verfijnde "rhétorique" zijn geen idealen van zuivere litteraire uitdrukking alleen, maar tegelijk en nog meer idealen van hoogeren litterairen omgang. Het geheele Humanisme is evenzeer als de poëzie der troubadours het geweest was, een gezelschapsspel, een vorm van conversatie, een streven naar een hoogeren levensvorm. Zelfs de geleerden correspondentie der zestiende en zeventiende eeuw heeft dat element geenszins verzaakt. Frankrijk nu toont in dat opzicht zich middenevenredig tusschen Italië en de Nederlanden. In Italië, waar taal en gedachte het minst verwijderd waren van de echte, zuivere Oudheid, konden de humanistische vormen ongedwongen worden opgenomen in de natuurlijke ontplooiing van het hoogere volksleven. De Italiaansche taal werd door eenige meerdere latiniteit van uitdrukking nauwelijks geweld aangedaan. De humanistische clubgeest sloot er zeer wel aan bij de zeden der samenleving. De Italiaansche humanist vertegenwoordigde den geleidelijken uitgroei der Italiaansche volksbeschaving, en daarmee het eerste type van den modernen mensch. In de Bourgondische landen daarentegen was de geest en de vorm der samenleving nog zoo

  1. Christine de Pisan, Oeuvres poétiques, I no. 90. p. 90.
  2. Deschamps, no. 285, II p. 138.
  3. Villon, ed. Longnon p. 15, h. 36-38; Rabelais, Pantagruel, 1. 2. ch. 6.
  4. Chastellain, V p. 292ss; La Marche, Parement et triumphe des dames, Prologue; Molinet, Faictz et dictz, Prologue, id. Chronique, I p. 72, 10. 54.