Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/32

Deze pagina is proefgelezen

Het is een booze wereld. Het vuur van haat en geweld brandt hoog, het onrecht is machtig, de duivel dekt met zijn zwarte vlerken een duistere aarde. En spoedig wacht der menschheid het eind van alle dingen. Maar de menschheid bekeert zich niet; de kerk strijdt, predikers en dichters klagen en vermanen vergeefs.

 
 

II,
DE ZUCHT NAAR SCHOONER LEVEN


Iedere tijd smacht naar een schoonere wereld. Hoe dieper de wanhoop en verslagenheid over het verwarde heden, des te inniger dat smachten. In het laatst der middeleeuwen is de grondtoon van het leven die van bittere zwaarmoedigheid. De toon van moedige levensvreugde en van het vertrouwen in kracht tot groote daden, zooals die klinkt door de geschiedenis der Renaissance en door die der Verlichting, wordt in de Fransch-Bourgondische sfeer der vijftiende eeuw nauwelijks gehoord. Is die samenleving dan werkelijk ongelukkiger geweest dan andere? Men zou het soms gelooven. Waar men zoekt in de overlevering van dien tijd: de geschiedschrijvers, de dichters, de sermoenen en godsdienstige tractaten, en evengoed de oorkonden, er is haast niet anders in bezonken dan de herinnering aan twist, haat en boosaardigheid, hebzucht, woestheid en ellende. Men vraagt zich af: heeft die tijd geen andere vreugden gekend dan die uit wreedheid, hoogmoed en onmatigheid, is daar nergens zachte blijdschap en rustig levensgeluk? Het is waar, elke tijd laat in de overlevering meer sporen na van zijn leed dan van zijn geluk. Het zijn de rampen, die historie worden. Een onberedeneerde overtuiging zegt ons, dat de som van alle levensgeluk en blijde vreugde en zoete rust, welke den menschen ooit beschoren is, in het eene tijdperk niet veel kan verschillen van het andere. En de glans van het laat-middeleeuwsche geluk is ook niet geheel vergaan: het herleeft nog in het volkslied, in de muziek,