Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/42

Deze pagina is proefgelezen

voorrang en hofdienst voor, om ze met zijn rijpe kennis op te lossen. Waarom zit bij 's heeren maaltijd de kok en niet de jonker van der keukene? Hoe moet de kok worden aangesteld? Wie moet hem bij afwezigheid vervangen: de gebraadmeester (hateur) of de soepmeester (potagier)? Hierop antwoord ik, zegt de wijze man: wanneer er een kok moet zijn aan 's vorsten hof, zullen de hofmeesters (maitres d'hôtel) de jonkers van der keukene (escuiers de cuisine) en alle degenen, die ter keukene dienen, den een na den ander oproepen; en bij plechtige keuze, door ieder onder eede gedaan, zal de kok worden aangesteld. En op de tweede vraag: noch de gebraadmeester noch de soepmeester, maar eveneens bij keuze zal de plaatsvervanger van den kok worden aangewezen.--Waarom staan de panetiers en schenkers als eerste en tweede rang boven de voorsnijders en koks? Omdat hun ambt het brood en den wijn betreft, de heilige dingen, waarop de waardigheid van het sacrament afstraalt[1].

Men ziet, er is hier een werkelijke verbinding tusschen de gedachtensferen van het geloof en van de hofetikette. Het is niet teveel gezegd, dat er in dien toestel van de schoone, edele levensvormen een liturgisch element schuilt, dat de waardeering van die vormen als 't ware is opgetrokken in een quasi-religieuze sfeer. Alleen dit verklaart de buitengewone belangrijkheid, die (niet alleen in de latere Middeleeuwen) aan alle kwesties van voorrang en beleefdheid wordt toegekend.

In het oude Russische rijk vóór de Romanov's had zich de strijd om den voorrang bij den troon ontwikkeld tot een vast departement van den staatsdienst. Dien vorm kennen de Westersche staten der Middeleeuwen niet, maar ook hier neemt toch de naijver om den voorrang een groote plaats in. Het zou gemakkelijk zijn, daarvan de voorbeelden te verzamelen. Hier evenwel is het er om te doen, de versiering der levensvormen tot een schoon en verheffend spel, en de woekering dier vormen tot een hol vertoon, te doen blijken. Daartoe eenige voorbeelden. De fraaie vorm kan somtijds de doelmatige handeling geheel op zij dringen. Vlak voor den slag bij Crécy hebben vier Fransche ridders de slagorde der Engelschen verkend. De koning, die met ongeduld hun bericht verwacht, langzaam voortrijdend over het veld, houdt stil, toen hij hen ziet terugkomen. Zij dringen door het gedrang der krijgslieden heen tot voor den koning. Wat nieuws, heeren? vraagt de koning. "Zij zagen elkander aan, zonder een woord te spreken, want geen wilde spreken vóór zijn makker. En zij zeiden den een tot den ander: "Heer, zeg gij het, spreek gij tot den koning, ik zal niet vóór u spreken." Zoo waren zij een tijd in strijd, dat geen "par honneur" wou beginnen te spreken." Totdat de koning het een hunner beveelt[2]. — Nog vollediger moest de doelmatigheid voor den fraaien vorm wijken in het geval van messire Gaultier Rallart, chevalier du guet te Parijs in 1418. Dit hoofd der politie placht nooit de ronde te doen, of er gingen drie of vier muzikanten voorop, die lustig bliezen, zoodat het volk zei, dat hij als 't ware de boeven waarschuwde: vlucht, want ik kom.[3] Het geval staat niet op zich zelf. In 1465 vindt men opnieuw, hoe

  1. La Marche, IV, Estat de la maison, p. 34, 51, 20, 31.
  2. Froissart, ed. Luce, III p. 172.
  3. Journal d'un bourgeois, § 218 p. 105.