Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/43

Deze pagina is proefgelezen

de bisschop van Evreux, Jean Balue, de nachtelijke ronde in Parijs doet met klaroenen, trompetten en andere muziekinstrumenten, "qui n'estoit pas acoustumé de faire à gens faisans guet"[1]. — Zelfs op het schavot wordt de eer van rang en stand streng in acht genomen: dat van den connétable de Saint Pol is rijk getapisseerd met leliën, het bidkussen en de blinddoek zijn van karmozijn fluweel, en de beul is iemand, die nog nooit een ander heeft geëxecuteerd[2].

De wedijver in beleefdheid, die nu een kleinburgerlijk karakter heeft gekregen, was in het hofleven der vijftiende eeuw buitengewoon sterk ontwikkeld. Men beschouwde het als een ondragelijke schande voor zich zelf, als men den meerdere niet de plaats liet, die hem toekwam. De Bourgondische hertogen geven angstvallig den voorrang aan hun koninklijke verwanten van Frankrijk. Jan zonder Vrees bewees zijn jonge schoondochter Michelle de France altijd overdreven eer; hij noemde haar Madame, knielde altijd voor haar tot den grond, en wilde haar altijd bedienen, maar zij wilde het niet hebben[3]. Als Philips de Goede hoort, dat zijn neef, de dauphin, naar Brabant is uitgeweken in den twist met zijn vader, breekt hij het beleg van Deventer, dat de inleiding moest zijn voor een expeditie, die Friesland onder zijn macht zou brengen, af, en haast zich naar Brussel terug, om den hoogen gast te verwelkomen. Naarmate de ontmoeting nadert, wordt het een wedloop, wie den ander in eerbetoon voor zal

  1. Chronique scandaleuse, I p. 53.
  2. Molinet, I p. 184; Basin. II p. 376.
  3. Alienor de Poitiers, Les honneurs de la cour, ed. La Curne de Sainte Palaye, Mémoires sur l'ancienne chevalerie, 1781, II p. 201.