Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/58

Deze pagina is proefgelezen

Middeleeuwen een tegengestelde uiting van medelijden met het arme volk, dat het zoo kwaad heeft.

"Si fault de faim perir les innocens
Dont les grans loups font chacun jour ventrée,
Qui amassent a milliers et a cens
Les faulx tresors; c'est le grain, c'est la blée,
Le sang, les os qui ont la terre arée
Des povres gens, dont leur esperit crie
Vengence à Dieu, vé à la seignourie ..."[1]


Het zijn altijd dezelfde klaagtonen: het arme volk, geteisterd door de oorlogen, uitgezogen door de ambtenaren, leeft in gebrek en ellende; iedereen teert op den boer. Zij lijden geduldig: "le prince n'en sçait riens", en als zij soms murmureeren en de overheid smaden: "povres brebis, povre fol peuple", de heer zal hen met een woord weer tot rust en tot rede brengen. In Frankrijk komt onder den indruk van de jammerlijke verwoesting en onveiligheid, waaraan de honderdjarige oorlog gaandeweg het geheele land overleverde, één trek in die klacht op den voorgrond: de boer geplunderd, gebrandschat en mishandeld door de krijgsbenden van vriend en vijand, beroofd van zijn ploegdieren, van huis en hof verjaagd. In dien vorm neemt de klacht geen einde meer. Men hoort haar van de groote reform-gezinde geestelijken omstreeks 1400: Nicolaas van Clemanges in zijn ‘‘Liber de lapsu et reparatione justitiae,’‘[2] van Gerson in zijn moedige en aangrijpende politieke preek voor de regenten en het hof op het thema ‘‘Vivat rex,’‘ 7 November 1405 in het paleis der koningin te Parijs gehouden,[3] Jean Jouvenel, de bisschop van Beauvais, houdt in bittere klachten de ellende van het volk voor aan de Staten te Blois in 1433, te Orleans in 1439.[4] Gepaard aan het beklag der andere standen over hun moeilijkheden, in den vorm van een twistgesprek, vindt men het thema van de volksellende in Alain Chartier's ‘‘Quadriloge invectif,’‘[5] en in Robert Gaguin's daarop geïnspireerd ‘‘Debat du laboureur, du prestre et du gendarme’‘. [6] De kroniekschrijvers kunnen niet anders dan telkens erop terugkomen; hun stof bracht het mee.[7] Molinet dicht een ‘‘Resource du petit peuple’‘,[8] de ernstige Meschinot herhaalt de waarschuwingen over de verwaarloozing van het volk keer op keer:

"O Dieu, voyez du commun l'indigence,
Pourvoyez-y à toute diligence:
Las! par faim, froid, paour et misere tremble.
S'il a peché ou commis negligence
Encontre vous, il demande indulgence.
N'est-ce pitié des biens que l'on lui emble?

  1. Deschamps no. 113, t. I p. 230.
  2. N. de Clemanges, Opera ed. Lydius. Leiden 1613, p. 48, cap. IX.
  3. Gerson, Opera, IV p. 583-622, zie Denifle & Chatelain, Chartularium Univ. Paris. IV no. 1819.
  4. Bij H. Denifle, La désolation des églises etc. en France. Paris 1897-'99, 2 vol., I p. 497-513.
  5. Alain Chartier, Oeuvres, ed. Duchesne, p. 402.
  6. Rob. Gaguini Epistole et orationes, ed. L. Thuasne (Bibl. litt. de la Renaissance t. II) Paris 1903, 2 vol., II p. 321, 350.
  7. Froissart. ed. Kervyn, XII p. 4; Le livre des trahisons p. 19, 26; Chastellain, I p. XXX, III p. 325, V p. 260. 275, 325, VII p. 466-480; Thomas Basin, passim, vooral I p. 44, 56, 59, 115; vgl. La complainte du povre commun et des povres laboureurs de France (Monstrelet, VI p. 176-190.)
  8. Les Faictz et Dictz de messire Jehan Molinet, Paris, Jehan Petit, 1537, f. 87vso.