96
en de inleiding, en ook krachtens zijn eigen natuurbegrip, het socialisme als verschijnsel te verklaren, gaat hij in de laatste afdeeling van zijn werk de beweging op sociaal-politische en ethische gronden verdedigen, gaat hij betoogen wat het socialisme wil en niet wil, welke ethische overwegingen de sociaal-demokratie tegenover het liberale stelsel in het gelijk stellen, alsof het socialisme een meer of minder goed overlegd plan van ethisch aangelegde personen ware. De wetenschappelijke ontleding gaat over in een politiek en zedekundig betoog. En inzonderheid het verschil van bewustzijn, vormend den hoeksteen van de Marxistische theorie, schijnt hem geheel te ontgaan, aangezien hij totaal "onbegrijpelijk" vindt "den tegenstand van sommige geleerden."
"Het is even onjuist gedacht, de klasse-vormingen tot de arbeidsverdeeling als tot de werkingen van een sociale teeltkeuze terug te voeren." Bl. 391.
Deze volzin is o.a. gericht tegen Marx, waar deze zegt: "Kasten en gilden komen voort uit dezelfde natuurwet, welke de afscheiding van planten en dieren in soorten en ondersoorten regelt." Kap. Bl. 349.
En dan vervolgt Dr. Woltmann:
"De geschiedenis is niet zoo licht te rechtvaardigen(!) en niet zoo vol harmonie, dat, in den strijd van klassen, rassen en individuen, de overlevenden altijd de betere en edelste zijn en hun adel voortplanten."
In de eerste plaats is het duidelijk, dat de schrijver van de geciteerde woorden van Marx niets begrijpt. Marx bedoelt natuurlijk, dat de kasten en gilden,