98
alvorens de theorie, welke hij meent te kunnen beoordeelen en verbeteren, in haar eigenlijk wezen te doorgronden.
„Het is niet het bewustzijn der menschen dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt."
Deze als het ware klassiek geworden stelling van den grondlegger der naturalistische geschiedenismethode, als zoodanig resumeerend in enkele woorden den philosofischen grondslag van zijn leer, en waarin ook eenmaal de nieuwe richting der strafrechterlijke wetenschap zal kunnen worden samengevat, geeft Bernstein natuurlijk weer in de pen bladzijden van zoo'n ondenkbare oppervlakkigheid[1] dat men zich alleen maar moet verwonderen, hoe, in de kringen van denkende sociaal-demokraten, deze bladzijden niet voor allen zijn critiek op het Marxisme tot volslagen waardeloosheid hebben gestempeld.
Hij haalt aan, om ze te veroordeeleelen, de algemeen bekende uiteenzetting van Marx in het voorwoord van zijn „Zur Kritik der Politischen Okonomie," maar laat juist al datgene waarop het eigenlijk aankomt als "ondergeschikt" weg.
De bewuste pasage volge hier eerst in haar geheel:
„In de[1] maatschappelijke productie treden de menschen in bepaalde noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke verhoudingen, productie-verhoudingen, die telkens beant-