100
periode uit haar eigen bewustzijn beoordeelen, maar moet men veeleer dat bewustzijn uit de tegenstrijdigheden van het materieele leven, uit het voorhanden conflict tusschen maatschappelijke productieve krachten en productieverhoudingen verklaren.
"Een maatschappij-formatie gaat nimmer onder, alvorens alle productie-krachten ontwikkeld zijn, voor welke die formatie de vatbaarheid in zich sloot; en nieuwe hoogere productie-verhoudingen treden nooit in de plaats, alvorens de stoffelijke bestaansvoorwaarden ervan in den schoot der oude maatschappij zelve uitgebroed zijn....
Daarom stelt zich de menschheid altijd slechts juist zulk een taak als zij werkelijk volvoeren kan: want bij nauwkeurige beschouwing zal het steeds blijken, dat de taak zelve slechts ontspringt dáár, waar de materieele voorwaarden voor haar volvoering reeds voorhanden of minstens in wording waren. In groote omtrekken en lijnen kunnen aziatische, antieke, feodale, en modern-burgerlijke productiewijzen als progressieve tijdperken der economische maatschappij-formatie aangeduid worden.
"De burgerlijke productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het maatschappelijk productieproces ... antagonistisch niet in den zin van individueel antagonisme, maar van een uit de maatschappelijke levensvoorwaarden der individuen opgroeiend antagonisme.
"De in den schoot der burgerlijke maatschappij zich ontwikkelende productiekrachten scheppen tevens de stoffelijke voorwaarden tot oplossing van dit antagonisme. Met dezen maatschappij-vorm eindigt derhalve