104
benaderen, aangezien men niet kende de oorsprong en geleidelijke opkomst en wording van dien wil, of van dat bewustzijn, uit de primitiefst denkbare vormen. Nog minder kende men de ontwikkelingswetten, volgens welke de wil of het bewustzijn, van de eencellige amoebe af, tot het zoo hooge bewustzijn van den mensch was opgeklommen.
En afgezien nu van dat mensch-soort bewustzijn en het binnen de soort individueel of overgeërfd bewustzijn, waarvan bij de geboorte elk kind de kiem bezit, wordt gedurende den groei en de opvoeding, het bewustzijn of de wil verder bepaald door den geestelijken dampkring waarin het kind van de geboorte af ademt, waarin het gaat leeren voelen, leeren zien, denken, begrijpen, oordeelen, arbeiden en streven.
Dit aldus verworven of maatschappelijk bewustzijn, bepaald door het maatschappelijk zijn van elke groep, en zich anders of verschillend openbarend naar gelang der vele nuanceeringen van het aangeboren bewustzijn, waarmede het zich als het ware moet vermengen of assimileeren, dit verworven of maatschappelijk bewustzijn, waarop Marx in zijn stelling doelde, is dus afhankelijk van de sfeer of de klasse, waarin de mensch van kind af geplaatst is. Derhalve is het klasse- en groepen-bewustzijn de ideëele weerspiegeling van de arbeidsverdeling, zich in de menschengeschiedenis manifesteerend met de kracht van een natuurwet, als vormend de voorwaarde tot den grandiosen cultuurstrijd.
En wanneer bij de thans naderende formatie der