138
van Darwin en Marx zich beelden de algemeene lijnen, welke de menschelijke cultuur in het thans naderend tijdperk zal volgen.
**
*
Het loochenen door de het burgergezag dienende en huldigende officiëele wetenschap van de wetten beheerschend de ontwikkelingsgang der menschelijke cultuur, belichaamt in wezen een zelfde verschijnsel als het aanvankelijk loochenen van de wetten van het zonnestelsel door de destijds heerschende Kerk. De wetenschap is te allen tijde als zoodanig geloochend door die groepen welke zij onttroonde, en dit verschijnsel zal, zij het ook in andere vormen, zich herhalen krachtens den dialectischen ontwikkelinsgang in natuur en geschiedenis, die slechts uit de worsteling van tegenstrijdige krachten het hoogere doet geboren worden, die postuleert strijd ter volmaking, tegenstand van het ondergaande ter krachtsvorming van het opkomende. Het logge tegenwicht van het lagere is de hefboom van den drang naar het ideaal, prikkelt onophoudelijk tot die goddelijke ontevredenheid met het bestaande, welke de grootsten van het menschengeslacht doorgloeit, symboliseerend het eeuwige vuur van de wereldziel.
De dialectiek der natuur verloochent zich nimmer. In de ontbinding van het oude ligt de wording van het nieuwe. Alles wekt ten leven zijn eigen negatie, datgene wat bestemd is over den oorsprong van zijn wezen te zegevieren.
Zooals Hegel het formuleert: Het einddoel van al