Pagina:HuygensCornelieDarwinMarx1901.djvu/38

Deze pagina is gevalideerd

27

ten opzichte van de geestelijke vermogens, welker ontwikkeling en opklimming, zooals hij aantoont, gehoorzaamt aan dezelfde evolutie-wetten als de organische opklimming.

Hieruit volgt met ijzeren noodwendigheid, dat die wetten—waar de cultuurmensch in de geschiedenis verschijnt—wel in den vorm waarin zij zich openbaren, maar nooit in wezen kunnen veranderen, dat de groote ontwikkelingslijn, door Darwin opgespoord en gevolgd, niet plotseling bij den cultuurmensch afbreekt om dan in de wolken zich te verliezen, maar integendeel in de geschiedenis en in de cultuursamenlevingen scherp en duidelijk wordt doorgetrokken.

Waar de moderne naturalisten uit de school van Darwin en Marx, door hun niet-begrijpende tegenstanders, steeds worden beschuldigd het geestelijk en moreel zijn weg te cijferen, zijn zij het juist, die, in hun ontzag voor de grootsche ideeënwereld, aanhoudend naar de voedende bron van dat zich steeds verder ontwikkelend ideeënleven zoeken. Zij zien, hoe dat geestesleven steeds andere vormen aanneemt, dat er een aanhoudende bevruchting plaats heeft, doende uitbotten voorheen nooit gedroomde schoonheden van gevoel en gedachte, nieuwe heerlijke schakeeringen van hoop en wil, dit alles diep geworteld in den bodem van het wordende, en zij rusten niet voordat zij gaan doorgronden de natuurwetten, waaraan die ideeënontwikkeling gehoorzaamt.

De mensch leeft en denkt niet buiten het streng oorzakelijk verband der dingen, maar blijft natuur-