29
noodige voedsel binnen zijn bereik zoo iets mogelijk was—zou dat kind niets menschelijks behouden, spraakloos blijven, op handen en voeten zich voortbewegen. geen menschelijk bewustzijn kunnen verkrijgen, kortom in enkele jaren geheel en al tot den dierlijken toestand terugvallen. Men heeft hiervan authentieke bewijzen door Darwin en andere natuurvorschers opgesomd[1].
Het feit, dat de mensch leeft en werkt in gemeenschap met zijn medemenschen, verandert niets aan zijn natuurwezenheid, ja zelfs zijn hoogste denkleven verandert daaraan niets, omdat het denkleven en zieleleven, ook van den cultuurmensch, geworteld is en blijft in zijn economisch bestaan, in het arbeidsproces dat hem tot cultuurmensch vormde. Dat denk- en zieleleven kan zich alleen verder ontwikkelen, door de manier waarop de mensch werkt in de natuur, door de verhouding waarin hij dientengevolge tegenover de natuur komt te staan. Voortbrengende arbeid is niets anders dan wijziging van die natuurverhouding. Volken, die nog op de laagste trap van wildheid staan, wier taal zich slechts begint te vormen, en die maar tot vier kunnen tellen, produceeren niet, doen niets anders dan de gereede natuurgaven tot zich nemen. Zoo zij die natuurvoortbrengselen al eenige bewerking doen ondergaan, is die bewerking zoo primitief mogelijk. Vandaar ook het primitieve van hun ideeënleven,
- ↑ "Darwin's biologische werken" bewerkt door Dr. P. Winkler en Dr. Hartogh Heys van Zouteveen. Afl. 47. pag. 221 e.v.