III.
Lezen wij de hoofdstukken door Darwin in zijn "Oorsprong der Soorten" gewijd aan de instincten of geestelijke vermogens der dieren, en, in een zijner latere werken, aan het geestelijk leven bij den mensch, dan zien wij in de allereerste plaats, dat bij laag georganiseerde schepselen het geestelijk leven ook op een lage trap blijft, en zich ontwikkelt naarmate het organisme hoogere ontwikkelingsfazen doorloopt, zoodat het "bewustzijn" altijd bepaald wordt door het "zijn" of anders gezegd: de lichamelijke en geestelijke vermogens in wezen tot dezelfde orde van verschijnselen behooren, derhalve een éénheid vormen.
En nu berust, volgens zijn theorie, de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling der soorten op de wetten der variabiliteit nl. op het ontstaan van individueele variëteiten of verscheidenheden, die in den strijd om het bestaan door de natuurlijke teeltkeus worden behouden en bestendigd.
Het ontstaan van individueele geestelijke variëteiten,[1]
- ↑ Het ontstaan van organische verscheidenheden zullen wij, als voor onze beschouwingen niet noodzakelijk, in dit artikel onbesproken laten.