48
onder geheel andere economische omstandigheden geplaatst, langzamerhand geheel andere instincten en geestelijke vermogens dan wanneer zij in natuurstaat leven. Vaak gaat hun geestelijk vermogen achteruit (zooals bij konijnen) terwijl ook hun organismen, zooals een ieder weet, belangrijke wijzigingen ondergaan. In zijn "Het varieeren der huisdieren en cultuurplanten" is Darwin in alle bijzonderheden hierop ingegaan, steeds weder, zoowel bij de kunstmatige als de natuurlijke teeltkeus, in het licht stellend de grondgedachte van zijn theorie: dat individueele variëteiten, die het geheele ontwikkelingsproces leiden, te voorschijn worden geroepen door oorzaken, welke direkt met de economische voorwaarden van hun bestaan verband houden. Bij de tamgemaakte soorten, is het de wil of de keuze van den fokker die ingrijpt. Bij de natuursoorten is het de bestaansstrijd, door middel waarvan de natuur hare keuze doet. Zooals Darwin het uitdrukt: "vermeerdert u, verandert u, strijdt, opdat alleen de allersterksten leven en de zwaksten sterven."
Alle ontwikkeling in de natuur heeft dus tot voorwaarde, tot hefboom den bestaansstrijd of het economisch zijn.
Bij de primitieve organismen heeft die bestaansstrijd, ingevolge den aard van het bewustzijn, de meest primitieve vormen. Bij de hoogere diersoorten, zooals bij vogels en mieren en bijen, berust die strijd reeds op geestelijke factoren nl. op het met die geestelijke factoren verband houdend arbeidsproces, dat regelt of bepaalt alle onderlinge verhoudingen; dat òf individuen