61
beschouwd. Blijft derhalve, zooals veelal gebeurt, de ideale eenheid achterwege, de economische eenheid staat niettemin onwrikbaar vast, tenzij de wet haar verbreekt. Dan, maar ook eerst dàn, is de eenheid ontbonden.
Waar daarentegen een ideale eenheid tot stand komt, zonder economischen grondslag, wordt die door de gansche samenleving waardeloos verklaard. Alleen de economische eenheid kan haar de maatschappelijke wijding geven.
De economische grondslag is derhalve in de cultuurmaatschappijen het één en alles, zelfs waar het de meest persoonlijke aangelegenheden geldt. Wie één oogenblik de alles domineerende kracht van het economisch zijn uit het oog verliest, is maatschappelijk vernietigd.
Dit verschijnsel is alleszins verklaarbaar, aangezien het economisch proces vormt den oorsprong van de gansche cultuur.
In den grijzen oertijd of voorhistorischen tijd, toen de mensch, nauwelijks aan zijn dierlijken oorsprong ontwassen, en staande vlak tegenover de natuur, met behulp van eenige ruwe primitieve werktuigen, zich toeeigende de gereede natuurproducten, bestond er wel een economisch leven of arbeidsleven, maar geen economisch proces, en derhalve ook geen geestelijk proces als stuwkracht ter ontwikkeling. De geestelijke vooruitgang van het menschdom was in dien natuurtoestand nog onderworpen aan de wetten der natuurlijke en sexueele teeltkeus in hun meest primitieven