63
gingen van toen af in het leven der cultuurmenschen zich openbaren in en door dat productieproces, even als zij in meer elementairen vorm zich openbaren in het arbeidsproces der bijen- en mierengemeenschappen, in het arbeidsproces der koraal-bouwers, even als zij zich, voor ons menschelijk bewustzijn, openbaren in al de grandiose verschijnselen van den cosmos.
En dat menschelijk arbeidsproces, gevolmachtigde als het ware van de natuur, werd een kracht, een altijd groeiende, een reuzenkracht, waar tegenover de cultuurmensch ging staan, evenals de eerste menschsoorten tegenover de kracht der elementen: als ontwetende, als machtelooze.
Die productiekrachten, door hemzelven: zijn uitvindingen en wetenschappelijke ontdekkingen in onbewustheid ontketend—want slechts zelden kan een uitvinder of ontdekker van de verstrekkende en vaak alles revolutioneerende gevolgen van zijn arbeid zich rekenschap geven—keerden zich met de kracht der natuurelementen tegen enkele maatschappelijke groepen, verwoestingen aanrichtend onder hen die onbeschermd bleven, bevoordeelend daarentegen enkelen, die bij machte waren zich te beschutten of ze te exploiteeren, doch de cultuurmenschheid in haar geheel domineerend, wijl zij niet wist welke vaste wetten aan die krachten ten grondslag lagen.
Het ontdekken van die wetten beteekent derhalve den overgang van het onbewuste tot het bewuste, beteekent voor de toekomstige cultuurmenschheid het gaan maken van haar eigen geschiedenis, niet meer