Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/149

Deze pagina is proefgelezen
127
127
Eeuvvigheyt.Eternita.

gulde Baſiliſcus hebben, om dat dit Dier by de Oude, voor een teycken van de Eeuwigheyt was genomen; oock om dat dit Dier niet koſt werden gedood, gelijck Orus Apollo verhaelt, vermits het door ſijn geblas alleen, de Menſchen en Dieren om hals brenght, en de kruyden, planten en bloemen verdrooght. De Baſiliſcus wort van goud gemaeckt, om dat het goud, boven alle andere Metallen, de bederfniſſe minſt is onderworpen.

Eternita.

EEn Vrouwe die twee gekroonde hoofden draeght, in yder hand eene, met dit opſchrift: Æternitas Augusti & Sc.

Eternita. Eeuwigheyt of geduyrigheyt.

EEn Vrouwe die boven op een Hemelſche Sphæra ſit, houdende in de rechter hand een Sonne met haere ſtraelen, en in de ſlincker een Maene, om te betoonen, gelijck Pierius verhaelt, dat de Son en Maene geduerige voortteelders zijn van alle dingen: En door haere kracht ſoo baerenſe, onderhoudenſe, en voedenſe alle deſe benedenſte licchaemen. ’t Welck ſeer wel van de Oude Egyptenaers, om de Eeuwigheyt te vertoonen, is aengemerckt, vaſtlijck gelovende, dat deſe twee lichten des Werrelts, oneyndlijcke Eeuwen ſouden geduyren, en datſe Onderhoudſters en Voedſters ſouden weſen, van alle geſchapene en aerdſche dingen.
Zy ſit op een Hemelſche Sphæra, als op een ſaecke die geduyrigh en eeuwigh is. In de Medaglie van Domitianus en Trajanus, vindy oock de Eeuwigheydt, die een Son in de rechter, en een Maene in de ſlincker hand heeft, met een langh en opgegort kleed.

Eternita.

EEn Vrouwe als een deftige Matrone, die in de rechter hand een Slange heeft in ’t ronde gekrult, hebbende den ſteert in den mond, en een ſluyer op ’t hoofd, die beyde de ſchouders bedeckt.
Zy deckt haere ſchouders, om dat de verloopen tijd in de Eeuwigheyt niet wordt geſien.
De Slange in ’t ronde, bediet, dat de Eeuwigheyt ſich ſelve onderhout, en van geen uytwendigh dingh wort gevoet. En by de Oude bediede de Slange, de Werreld en het Iaer, die sich geduyrighlijck, in haer ſelven, als eenige Philoſophen ſeggen, keerde en draeyde. Dit ſelve is in weynige Iaeren vernieuwt ter gedachteniſſe van Gregorius xiii, en van ’t Iaer dat van hem is verbetert: het welcke een getuygheniſſe ſal weſen dat de Eeuwigheyt van de naeme, ſoo een groot Prince waerdigh is: Alles nae de meeninge van de Pithagoriſten, die daer ſeyden, dat het beeld van de Eeuwigheyd de Tijd was, en voor den tijd naemenſe Plato en Mercurius Triſmegiſtus. En nae de beſchrijvinge van Claudianus, in ’t lof van Stilico, ſeyt hy, de bemorſte Moeder der Iaeren, ſit in ’t hol der onmeetelijcker Eeuwe, die de tijden in haeren wijden boeſem ſtort en wederom wegh neemt. Dit hol heeft een Slange omſlingert, die door een ſtille kracht alles verteert. En hy groeyt ſtaedigh aen met ſchubben, hebbende den ſteert ingetrocken. Hy ſlockt alles ten monde in, en brenght de beginſelen weder tot den val.

Seculo. Een Eeuwe, van hondert Iaeren.

EEn oud Man met een Phœnix in de hand, al brandende, ſtaende in de negenſte Sphæra of Hemels circkel.
Oud wort hy gemaelt, om dat Seculum of de Eeuwe de langhſte Ouderdom is van ’s Menſchen leven, of van hondert Iaeren, als mede d’ouderdom van den Phœnix, als mede de beweginge van een graed van de negenſte Sphæra of circkel.

Eternita, nae de Medaglie van Fauſtin.

EEn ſtaende Vrouwe, die als een deftige Matrone gekleet is, houdende de Werlt in haere rechter hand, hebbende op ’t hoofd een Sluyer, die haer de ſchouderen bedeckt.
Dat zy ſtaet ſonder eenigh bewijs van beweginge, doet ons begrijpen datter in de Eeuwigheyt geen beweginge noch veranderinge in den tijd is, noch van de begrijplijcke noch onbegrijplijcke dingen. Dies Petrarcha ſeght;

Wat