Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/286

Deze pagina is proefgelezen
264
264
Kuysheyt. Castita.Reynigheyt, Schaemachtigheyt, &c.

brand van de Veneriſche Liefde uyt. Gelijck Mathiolus over Dioſcoridem verhaelt.
De Lauwer tack iſſer by geſtelt, om de groote gelijckheyt die deſe boom mette kuysheyd heeft, want die ſelve moet geduyrigh zijn, even gelijck het groen van den Lauwer gedurigh is, zy moet oock krijten om den brand der Liefde tegenſtant te doen, even als de Lauwer blaeders doen, diewelcke als zy met haere tacken op ’t Vier worden geworpen, ſoo ſullen zy krijten en den brand tegenſtaen. Hier over verſiert Ovidius, dat Daphne, de kuyſſche Vrouwe, verandert is in een Lauwerboom.
De Tortelduyve leert ons, door haer eygen voordaed, datmen nimmermeer zijn eere moet bevlecken, noch de Trouwe die in ’t houlijck belooft is, verkeerende alleenlijck en altijd met die geene die zy eenmael tot haer geſelſchap heeft aengenomen.
Men kander het Armelijntjen oock toe nemen, om de groote ſorge die het draeght, van zijnen witten en ſuyveren huyd niet te beſmetten, ſullende liever in ’t Vier lopen, als dieſelve bemorſſen. Van gelijcken doet oock een kuyſche Vrouwe.

Castita. Kuysheyt.

EEn Vrouwe wiens hoofd met lampers bedeckt is, in lange witte kleedinge, als of zy wandelde, hebbende in haer rechter hand een ſcepter, en in haer ſlincker twee Tortelduyven.
De kuysheyd of ſuyverheyd nae D. Thomas ſeggen is een name van die Deughd, die daer komt van de ſuyveringe of kaſtijdinge des vleeſchs en der begeerlijckheyt, die den Menſche in alles ſuyver maeckt, ſonder eenige vleeſchlijcke beſmettinge.
Het bedeckte geſicht is de kuysheyd eygen, om dat zy de oogen breydelt, want gelijck Gregorius in zijne Zeedekonſt verhaelt, ſoo moeten wy de oogen bedwingen die ons totte ſonde leyden.
Het witte kleed, bediet dat de kuysheyd moet reyn en ſonder ſmette zijn, gelijck deſe Dichten te kennen geven:

Den Goden Kuysheyt wel behaeght:
Komt hier die reyne kleeders draeght,
En ſchept uyt dees fonteyn den Wijn,
Doch laet u handen ſuyver zijn.

Datſe ſtaet of zy wandelde, druckt uyt, datſe altijt moet beſigh zijn, want de ledigheyt is oorſaecke van alle quaed, gelijck Ovidius ſeyt:

Drijft ghy de luyheyt uyt u ſin,
Ghy breeckt de pijlen van de Min.

De Tortelduyfkens zijn nae Pierii uytbeeldinge, voor een voorſchrift van de kuysheyt gehouden, om dat zy, haer geſelschap verlooren hebbende, niet meer vereenigen.
De Scepter bediet de Heerſchappye die de kuyſche over ſich ſelve heeft, alhoewel het vlees een beſondere vyandinne van den Geeſt is, niet te min als de Geeſt wil, ſoo kan die nimmermeer van haer verjaeght noch overwonnen werden, en alhoewel daer geſchreven ſtaet, een geduyrige ſtrijd en overwinninge die ſelden gebeurt, niet te min als een Menſch een vaſt voornemen heeft om ſich daer tegen te kanten, ſoo kan hy geenſins overwonnen worden, en aldus moetmen in ’t werck ſtellen ’t geene Ovidius ſeght:

Eer ſterf ick duyſent doo’n, Eer ick volgh u geboo’n.

Pudicitia. Kuysheyd, Reynigheyd, Schaemachtigheyd.

EEn Maeghdeken in ’t wit gekleed, hebbende op ’t hoofd een ſluyer van dieſelve

verwe,