Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/387

Deze pagina is proefgelezen
365
Onderſcheyt van goed en quaed.Ongehoorſaemheyt.

Distinttione del Bene & del Male. Onderſcheyt van goed en quaed.


EEn Vrouwe van bedaeghd Ouder, met een ſtaetigh kleed, houdende met haer rechter hand een Sifte, en in de ſlincker een Egge.

Met aenſienlijcke kleederen en van bedaeghd Ouder iſſe gemaelt, om dat dees Ouder bequamer en vaſter is, om ’t goed van ’t quaed, door de reeden, te onderſcheyden, als wel de hooge Ouderdom en de Ionckheyt doet, weſende in d’eene een overtolligheyt van brandende begeerlijckheyt en quellinge, en in d’ander een ſuffinge in ’t verſtand.

De Seve of Sifte is een wercktuygh, om ’t goed van ’t quaed te onderſcheyden, waer van Paradinus dit teycken met dit opſchrift gebruyckt, Ecquis diſcernit utrumque? Als of hy wilde ſeggen: Wie is hy die ’t goed van ’t quaed onderſcheyt? het kaf uyt het kooren, het nutte uyt het verachte, gelijck de Sifte? Maer dit ſelve doen de quaede Menſchen niet, diewelcke, ſonder datſe de Sifte van de reeden gebruycken, alle dingen te gelijck onder een ander werpen. En daerom ſtelt Pierius de Sifte voor een beeld van een Man die volmaeckt is in wijsheyd. Want een Sot is niet bequaem, om ’t goed van ’t quaed te onderſcheyden, noch hy kan de geheymniſſen van de natuyre niet onderſoecken. Waer over dit ſpreeckwoord by Galenum geleſen wort, Stulti ad Cribrum, dat is, ghy Sotten gaet totte Sifte.

De Egyptiſche Prieſters, om met een kloecke raedinge de voorſeggingen te begrijpen, plachten een Seeve te gebruycken: Waer uyt dit ſpreeckwoord is gekomen, Cribro divinare, dat is, door de Sifte te voorſeggen.

De Egge, die zy om hoogh op der hand houd, heeft dieſelve eygenſchap, want ſoodaenigen wercktuygh gebruycktmen op ’t Land, om de Velden te ſuyveren van alle ſchadelijcke kruyden, en om de ſtoppelen en doornen uyt de Weyden te roeyen. Nu gelijckmen in de Landbouwerie mette Egge het onkruyd uyt Landen wegh neemt, en te gelijck met het ſelve het goede hoy en andere nutte dingen op eenen hoop vergadert, alsoo behoort oock een Man mette Egge des Verſtands, het goede van ’t quaede te onderſcheyden, en oock daer mede het goede op een hoop te brengen: Anderſins ſoo hy daer in traegh of achtloos geweeſt is, ſal hy ’t ſich beklagen. Waer over men geſtaedigh in gedachtnis moet houden ’t geene Virgilius ſeyt: Indien ghy niet altijd het kruyd uyt het onkruyd wied, noch de Vogelen daer uyt jaeght, door ’t roepen, en druckt de ſchaduwe des Velds door u ſeyſſen, en God om regen bid, ghy ſult te vergeefs ſien, dat een ander met groote hoopen is geſegent, en ghy ſult, door den honger, moeten eyckelen eeten. Dit konnen wy, zedelijcker wijſe, op den Menſche paſſen, diewelcke, ſoo hy niet al het onkruyd van de ſnoode begeerlijckheden en hertztochten uytroeyt, en met de Harcke of Egge des oordeels, het goed uyt het quaed weet te onderſcheyden, noch met een gedruys, het gevogelte van vleyers, koppelaers, panlickers en ander quaed geſpuys van hem wegh jaeght, noch mette ſeyſſen des arbeyts niet onderdruckt de ſchaduwe van de leedigheyt, noch mette gebeden tot God gaet, ſoo ſal hy met droefheyt den zegen ſien van andere luyden, en hy ſal ſich ſelve moeten voeden met eyckelen, een koſt der Swijnen, ſulx dat hy ſal blijven vuyl, walgelijck, onwetende, veracht en verſtooten, gelijck een Vercken.


Inubidienza. Ongehoorſaemheyt.


EEn Vrouwe in ’t root gekleet, hebbende een toom of teugel onder de voeten, met een hulſel op ’t hoofd van Pauwe-veeren, houdende de rechter hand om hoogh, om de vaſtigheyt van haer voornemen uyt te drucken, op der aerde leyt een Adderſlange, druckende het eene oor op der aerde, en het ander oor decktſe met haere ſteert.

Ongehoorſaemheyt is anders niet als een vrywillige overtreedinge van de Goddelijcke en Menſchlijcke wetten.

Het roode kleed en de opgehevene hand paſſen wel op de hartneckigheyt, diewelcke een oorſaecke is van de ongehoorſaemheyt.

De toom en breydel vertoonen, dat de Liefde van de eygen paſſie of ſucht den Menſche vervoert totte vrywillige verachtinge van de wetten en geboden, die wy om der Gerechtigheyts wille ſchuldigh zijn te gehoorſaemen, die daerom oock by gelijckniſſe genoemt worden, den teugel of breydel van de Volckeren.

Z z3Het