103
verbetering, houd ik mij hierbij, nu ik door een langer verblijf beter op de hoogte ben van het geheele onderwerp.
Dr. Leete verzocht mij evenwel nog eens na te denken, en ik geef toe dat het mijne opmerking mogelijk voldoende weerlegt, dat het bestaan van den werkman niet van zijn rang afhangt en onrust daarvoor dus nimmer zijn teleurstelling kan verbitteren; dat de werkuren kort zijn, de vacantiën regelmatig, en dat alle wedijver op het vijf en veertigste jaar gestaakt wordt, als de middelbare leeftijd is bereikt.
—"Ik moet nog een paar dingen zeggen," voegde Dr. Leete er bij, "om u geen verkeerden indruk te geven. U moet vooreerst begrijpen, dat het beginsel om de goede werkers vóór te trekken boven de minder goede, in geenen deele ingrijpt in het fundamenteele denkbeeld dat allen die hun best doen dezelfde aanspraken kunnen maken, al is dat best doen veel of weinig. Ik heb u aangetoond, dat het stelsel zoo is ingericht, dat zoowel sterken als zwakken aangespoord worden door uitzicht op bevordering, terwijl de omstandigheid dat de sterken gekozen worden tot leiders niet een kritiek is op de zwakken, maar een maatregel in het algemeen belang.
"Bovendien moet u niet denken dat, omdat wij vrij spel laten aan onderlingen wedijver als een prikkel tot inspanning, wij dat een geschikte beweegreden vinden voor de besten onder ons. Dezulken zoeken hun drijfveeren van binnen, niet van buiten, en meten hunne resultaten met hunne eigen begaafdheden, niet met de resultaten van anderen. Zoolang hunne verrichtingen geëvenredigd blijven aan hun krachten, zouden zij het vreemd vinden geprezen of gelaakt te worden als bij toeval wat zij tot stand brengen weinig of veel is. "Wedijver is onzinnig