4
een zeer heuvelachtigen en zandigen weg. Honger was de voerman, en hij liet geen verslapping toe, hoewel de gang natuurlijk heel langzaam was. Behalve de moeilijkheid van den wagen-zelf te trekken over zulk een lastigen weg, was de top nog vol reizigers die nooit afstegen, zelfs niet bij de steilste klimmingen. Die plaatsen bovenop waren zeer luchtig en gemakkelijk. Gezeten buiten het stof, konden hunne bezitters op hun gemak de omstreken bekijken, of hun oordeel zeggen over het span dat hen trok. Natuurlijk waren zulke plaatsen zeer gezocht, en de strijd om ze te bemachtigen was hevig, daar iedereen als het voornaamste levensdoel beschouwde het beslag leggen op een plaats voor zich-zelf en haar te kunnen nalaten aan zijn kroost. Volgens de bepalingen van den wagen kon iedereen zijn zetel nalaten aan wien hij verkoos, maar tevens waren er vele ongelukken waardoor hij te allen tijd geheel verloren kon gaan. Want hoewel zeer gemakkelijk, waren de zitplaatsen tevens hoogst onveilig, en bij elken plotselingen schok van den wagen plachten er lieden uit te glijden en op den grond te vallen, waar zij onmiddellijk gedwongen werden om het touw beet te pakken en den wagen te helpen trekken waar zij tevoren zoo plezierig op gereden hadden. Men beschouwde het natuurlijk als een verschrikkelijk ongeluk om zijn plaats kwijt te raken en de vrees dat dit hun of hunnen vrienden zou gebeuren, wierp een voortdurende schaduw op het geluk van hen die reden.
Maar dachten zij alleen aan zich-zelf? vraagt gij. Werd niet juist hunne weelde ongenietbaar gemaakt door de vergelijking met het lot van hunne broeders en zusters in het gareel, en de wetenschap dat hun eigen gewicht