165
—"Geenszins. ik herinner mij alles wat tot mijn vorig leven behoort, maar met een totale afwezigheid van aandoening. Zoo helder herinner ik het mij alsof er geen dag tusschen is, maar de gewaarwordingen van hetgeen ik mij herinner zijn zoo flauw alsof, in mijn bewustzijn zoowel als in de werkelijkheid, honderd jaren waren verloopen. En dit is wel verklaarbaar ook. De uitwerking van een nieuwe omgeving is gelijk aan die van vervlogen tijd, het verleden schijnt een eindweegs achter ons te liggen. Toen ik uit mijn verdooving ontwaakte, scheen mijn vroeger bestaan mij als gisteren, maar nu, sedert ik mijn nieuwe omgeving heb leeren kennen, en de geweldige veranderingen heb vernomen die de wereld een nieuw aanzien hebben gegeven, is het mij niet langer moeilijk, en zelfs zeer gemakkelijk, te begrijpen dat ik een eeuw geslapen heb. Kunt gij u zoo iets voorstellen, in vier dagen honderd jaar te doorleven? Ik meen werkelijk dat ik dat gedaan heb, en dit is het wat aan mijn vorig leven zulk een verwijderd en fantastisch voorkomen geeft. Hebt u er idee van hoe dat mogelijk is?"
—"Ik meen van wel," antwoordde Edith peinzend, "en ik geloof dat wij daar allen dankbaar voor moeten wezen, want het zal u veel lijden besparen."
—"Verbeeld-u," ging ik voort met mijn pogingen om te verklaren, aan haar zoowel als aan mijzelf, de vreemdheid van mijn zielstoestand; "verbeeld-u dat iemand eerst hoorde van een verlies, zeer vele jaren, een half leven bijvoorbeeld, na dat het was geleden. Ik stel mij voor dat zijn gevoel overeen zou komen met het mijne. Als ik denk aan mijn familie en vrienden in de wereld van toen, en aan het verdriet dat zij over mij moeten gehad hebben, is het met een peinzend medelijden, meer dan