183
brek aan groote middelpunten van herleving. Naarmate de bedrijven samengestelder werden en de hoeveelheid betrokken kapitaal grooter, werden de handelscrisissen veelvuldiger, totdat in het laatste deel van de 19de eeuw, men twee slechte jaren had tegen een goed jaar, en het geheele stelsel van productie, dat nooit te voren zoo omvangrijk en grootsch scheen, dreigde ineen te storten door zijn eigen gewicht. Na eindelooze discussiën, schijnen uwe economisten zich neergelegd te hebben bij de wanhopige verklaring dat zij even weinig te voorkomen en te beteugelen waren als de orkanen. Men moest ze ondergaan als noodzakelijke plagen, en als zij voorbij waren, moest men de overblijfselen van den arbeid verzamelen, zooals bewoners in een aardbeving-streek hunne steden herbouwen op dezelfde plek.
"In het zoeken van de oorzaken van het kwaad in het stelsel zelf, hadden uwe tljdgenooten volkomen gelijk. Het kwaad had de grondslagen aangetast en moest noodzakelijkerwijze verderfelijk worden naar gelang het gebouw uitgebreid werd. Een van de vormen van het kwaad was het gebrek aan eenig gezamenlijk toezicht op de verschillende bedrijven en de noodzakelijke onmogelijkheid van hunne ordelijke ontwikkeling. Het onvermijdelijk gevolg was dat zij steeds uit den pas raakten en alle verband met de behoefte verloren ging.
"Er bestond geen controle van de behoefte zooals een goed ingerichte verdeeling geven kan, en het eerste teeken dat de productie haar in eenig vak had overtroffen, was een daling van prijzen, het failleeren van producenten, stilstand in de productie, verlaging van loonen, ontslag van werklieden. Deze gang van zaken werd voortdurend gevolgd in vele bedrijven, zelfs in wat goede tijden genoemd