213
de sentimenteele zelfzucht van de minnenden, en zijn verontwaardiging tegen de ongeschreven wet die zij hadden geschonden. Ik behoef niet te beschrijven—want wie heeft niet "Ruth Elton" gelezen?—hoe verschillend Berrian te werk gaat, en hoe geweldig de indruk is van de kracht waarmede hij het beginsel aandringt: "Over de ongeborenen is onze macht als die van Gode en onze verantwoordelijkheid gelijk de Zijne tegenover ons. Zooals wij ons kwijten jegens hen, dat Hij handele met ons."
HOOFDSTUK XXVI.
Ik denk dat als het iemand ten goede gehouden kon worden dat hij de dagen van de week kwijt raakte, de omstandigheden mij moesten verontschuldigen. Inderdaad, indien men mij gezegd had dat de tijdrekening geheel veranderd was en de dagen nu geteld werden bij vijf- of tientallen in plaats van zeven, ik volstrekt niet verbaasd zou zijn geweest na alles wat ik reeds van de twintigste eeuw had gehoord en gezien. Den eersten keer dat het mij inviel naar de dagen van de week te vragen, was op den ochtend die volgde op het gesprek dat in het laatste hoofdstuk is medegedeeld. Aan de ontbijttafel vroeg Dr. Leete mij of ik genegen was een preek te hooren.
—"Is het dan Zondag?" riep ik uit.
—"Ja," antwoordde hij. "Het was op een Vrijdag dat wij de gelukkige ontdekking van de begraven kamer