227
geslacht verbanden de menschen de zeden en gebruiken van barbaren, en haalden eene orde van zaken in die redelijke menschelijke wezens waardig was. Zij hielden op met elkander te benadeelen, en zij werden samenwerkers, en zij vonden plotseling in broederschap de kunst om rijkdom en geluk te verwerven. "Wat zal ik eten en drinken, en waarmede zal ik mij kleeden?" was, als een raadsel gesteld van het begin af, eindeloos en onrustbarend geweest. Maar toen het eenmaal opgevat werd, niet door de menschen afzonderlijk, maar door allen te zamen.—toen verdwenen eensklaps alle bezwaren.
"Armoede en slaafschheid was de uitslag geweest, voor de groote meerderheid der menschen, van de poging om het vraagstuk van het zelfbehoud langs individueelen weg op te lossen, maar niet zoo spoedig was de natie de eenige kapitaliste geworden en de eenige werkgeefster, of niet enkel overvloed kwam in de plaats van armoede, maar het laatste overblijfsel van onderworpenheid van menschen aan menschen verdween van de aarde. Eindelijk, na vergeefsche pogingen, was menschelijke slavernij gedood. De middelen van bestaan, niet langer toegeteld door mannen aan vrouwen, door werkgevers aan arbeiders, door rijken aan armen, werden rondgedeeld uit den algemeenen voorraad als onder kinderen aan de tafel van hun vader. Het was niet meer mogelijk dat iemand zijne medeschepselen gebruikte als werktuigen tot zijn dienst. Hunne achting was het eenige voordeel dat hij voortaan van hen behalen kon. Uit de verhouding van de menschen onderling waren aanmatiging en slaafschheid verbannen. Voor het eerst sedert de schepping stonden de lieden rechtop voor Godes aangezicht. De vrees voor