234
HOOFDSTUK XXVII.
Ik kon nooit precies zeggen waarom ik in mijn vroeger leven Zondagsmiddags altijd zoo vatbaar voor neerslachtigheid was, als op eene onverklaarbare manier alle dingen des levens haar kleur verloren en alles roerend eentonig scheen. De uren, die mij in den regel droegen op hare vleugelen, raakten haar vlucht kwijt, en naarmate de dag ten einde liep, vielen zij op de aarde neder en moesten ten slotte zelve worden voortgesleept. Misschien was het gedeeltelijk een gevolg van de oude gewoonte, dat ik, ondanks de uiterste verandering van omstandigheden, in een staat van somberheid verviel in den namiddag van dezen eersten Zondag in de twintigste eeuw.
Nu was het evenwel geen neerslachtigheid zonder bepaalde oorzaak, de enkel vage melancholie die ik bedoelde, maar een gevoel, opgewekt en gerechtvaardigd door mijn tegenwoordigen toestand. De preek van Barton, met de voortdurende herinnering aan de wijde zedelijke klove tusschen de eeuw waartoe ik behoord had en die waarin ik mij bevond, versterkte geweldig mijne aandoening van eenzaamheid. Hoe wijsgeerig en verschoonend zijne woorden ook geweest waren, lieten zij toch bij mij een sterken indruk achter van de gemengde gewaarwordingen van medelijden, nieuwsgierigheid en afschuw, waarmede ik als een vertegenwoordiger van een veracht tijdperk, overal moest worden beschouwd.
De buitengewone vriendelijkheid waarmede Dr Leete en zijn gezin mij hadden behandeld, en vooral de goedheid