257
alle openbare en gemeenschappelijke zorgen, en als zoodanig door de natie te verrichten, overgelaten werd aan de toevallige pogingen van personen. Dit verkeerde uitgangspunt maakte dat een onophoudelijke ruil noodig was, om eenigszins tot een verdeeling van de goederen te geraken. Deze ruil kwam door het geld tot stand—hoe rechtvaardiglijk kon men waarnemen op een wandeling door de stad—ten koste van de krachten van een leger van menschen aan den productieven arbeid onttrokken, met voortdurende kostbare reparatiën aan de machinerie, en een algemeen verlagenden invloed op de menschheid die waar maakte wat er in oude tijden van gezegd werd, als de wortel van alle kwaad.
Die arme oude directeur met zijn gedicht! Hij had het kloppen van een ontsteking gehouden voor het slaan van het hart. Wat hij een bewonderenswaardige instelling noemde, was een onvoldoend uitvindsel om een onnoodig gebrek te herstellen, de onhandelbare kruk van een kreupele door eigen schuld. Nadat de banken dicht waren, wandelde ik doelloos in het handelsgedeelte van de stad rond en ging eindelijk zitten op een bank in een park, bezig met het gadeslaan van de menigte die voorbij kwam, zooals iemand doet in een vreemde plaats, zoo vreemd schenen mij sedert gisteren mijne medeburgers en hunne manieren. Dertig jaar lang had ik onder hen gewoond, en toch scheen ik er nooit op gelet te hebben hoe vertrokken en angstig hunne gezichten waren, van rijken zoowel als van armen, de fijnere, scherpe gezichten van de ontwikkelden, zoowel als de domme koppen van de onbeschaafden. En wel moest het zoo zijn, want ik zag nu duidelijker dan ooit te voren, dat iedereen terwijl hij ging, voortdurend het oor neigde naar het