Pagina:In Het Jaar 2000 (Bellamy1890).djvu/43

Deze pagina is proefgelezen

35

 

HOOFDSTUK V.

 

 

Toen in den loop van den avond, de dames naar hunne kamers waren gegaan, probeerde Dr. Leete of ik lust had om te gaan slapen, zeggende dat als ik wilde, mijn bed gereed was, maar als ik op wilde blijven, hem niets grooter genoegen zou doen dan mij gezelschap te houden. "Ik ben zelf een plakker", zeide hij, "en zonder een schijn van vleierij, mag ik zeggen dat een belangwekkender kameraad dan gij moeielijk te bedenken zou zijn. Het gebeurt werkelijk niet elken dag dat men in de gelegenheid is met iemand uit de negentiende eeuw te praten."

Nu had ik juist den geheelen avond met eenigen angst het oogenblik tegemoet gezien waarop ik, bij het naar bed gaan, alleen zou zijn. Omringd van deze allerbeminnelijkste vreemdelingen, opgewekt en gesteund door hun vriendelijk medegevoel, was ik in staat gebleven om mijn geestelijk evenwicht te bewaren. Maar toen zelfs, in de gapingen van het discours, had ik gezichten gehad, zoo helder als bliksemflitsen, van de gruwelijkheid der bevreemding die ik onder de oogen zou moeten zien als ik geen afleiding meer had. Ik wist dat ik dien nacht niet zou kunnen slapen, en om wakker te liggen en te denken, ik geloof niet dat het lafhartigheid verraadt, wanneer ik zeg dat ik daar bang voor was. Toen ik, in antwoord op mijn gastheers vraag, hem dit openhartig meedeelde, zeide hij dat het vreemd zou zijn als ik niet zoo dacht, maar dat ik geen angst behoefde te hebben voor het slapen; als ik naar bed zou willen gaan, zou hij mij een middel geven dat mij een goede nachtrust