37
nen eindigen. Alles wat men te doen had, was die evolutie erkennen en ondersteunen toen hare strekking onmiskenbaar werd."
—"Ik kan alleen zeggen," antwoordde ik. "dat toen mijn verdooving begon, zulk een evolutie nog niet erkend geworden was."
—"Het was immers in 1887 dat uwe verdooving begon?"
—"Ja, 30 Mei 1887."
Mijn ondervrager beschouwde mij peinzend gedurende eenige oogenblikken. Toen merkte hij op:—"en gij zegt mij dat zelfs toen er geen algemeene erkenning was van de soort van crisis die de samenleving tegemoet ging? Natuurlijk geloof ik uw mededeeling ten volle. De zonderlinge verblindheid van uwe tijdgenooten voor de teekenen der dagen, is een verschijnsel dat door vele geschiedschrijvers besproken is, maar weinig historische feiten zijn voor ons moeilijker te begrijpen dan juist dit, zoo duidelijk en onmiskenbaar schijnen ons de teekenen, die ook onder uwe oogen hebben moeten komen, van de naderende verandering. Ik zou u verplicht zijn, Mijnheer West, als gij mij een eenigszins meer bepaalde voorstelling kondt geven van de opvatting die gij en menschen van uwe ontwikkeling, van den staat en de vooruitzichten van de samenleving in 1887 waart toegedaan. Gij moet toch tenminste hebben ingezien dat de uitgebreide industrieele en maatschappelijke moeilijkheden, en de onderliggende ontevredenheid van alle klassen over de maatschappelijke ongelijkheid en de algemeene ellende van het menschdom, dragers waren van groote veranderingen van welken aard dan ook."
—"Dat zagen wij inderdaad in," antwoordde ik. "Wij