61
stuimige zee te zeggen: stil, houd u rustig! Ik durfde niet denken. Elke poging om te bevatten wat mij gebeurd was en wat daaruit volgde, veroorzaakte een ondragelijke spanning van het brein. De gedachte dat ik twee menschen was, dat mijn ikheid dubbel was, begon mij onweerstaanbaar te bekoren als een eenvoudige oplossing van het geval.
Ik wist dat ik op het punt stond van mijn verstand te verliezen. Als ik daar bleef liggen denken was ik verloren. Afleiding, welke dan ook, moest ik hebben, en ten minste de afleiding van lichamelijke inspanning. Ik sprong op, en kleedde mij haastig aan, deed mijn kamerdeur open en ging de trappen af. Het was nog vroeg, nog niet geheel dag, en ik vond niemand beneden. Er was een hoed in de gang en ik ontsloot de straatdeur, die zoo losjes bevestigd was dat inbraak niet tot de gevaren van het moderne Boston bleek te behooren. Twee uren wandelde of rende ik door de straten van de stad, vooral in het schiereilandgedeelte van de stad. Niemand dan een oudheidkundige die iets weet van het verschil tusschen het Boston van heden met het Boston van de negentiende eeuw, kan zich eenigszins voorstellen welke reeks van ontzettende verrassingen ik onderging op mijn tocht. Van het dak gezien, den vorigen dag, was mij de stad inderdaad vreemd voorgekomen, maar dat was enkel de algemeene aanblik. Hoe volkomen de verandering geweest was begreep ik eerst nu ik door de straten ging. De weinige oude herkenningsteekens verhoogden enkel den indruk, want zonder hen zou ik mij hebben kunnen verbeelden in een andere plaats te zijn. Iemand zal in zijn kindsheid zijn geboortestad verlaten en vijftig jaar later terugkomen, wanneer hij haar in vele opzichten