VIII.
Het was geen blijde Paaschmorgen, die bij het ontwaken werd begroet. De donkere hemel scheen te rusten op de bergen, de wind dreef nog zijn grillig spel; plotselinge rukken en lange zuchtende vlagen wisselden elkander af.
Zij stemde niet — de blijde boodschap der opstanding — met de barensweeën der natuur, die de geboorte aankondigden van de lente. Zonder zich rekenschap te geven van het „waarom," verliet de gemeente zuchtend en bedrukter dan ooit, het kerkgebouw.
Ook Gabriëlle was ongewoon zwaarmoedig gestemd, maar zij meende zeer goed de oorzaak dier stemming te kennen. 't Was de preek.
Haar aanstaande schoonvader had gesproken tot haar; dit was zóo duidelijk geweest, dat het haar tegenover de gemeente had gehinderd.
„Het was" — had hij o.a. gezegd — „bo-