144
„Maar, lieve Gabriëlle!" — sprak Johannes op sussenden toon, — „gij maakt u al heel zonderlinge denkbeelden van een predikant; het is duidelijk, dat ge het predikambt slechts kent uit de lasterlijke praatjes, die van hen, in sommige kringen, in omloop zijn. Gij vermoedt weinig, hoezeer een ernstig dienaar des woords, die arbeidt in vreezen en beven — "
„Johannes! durf je mij in de oogen zien, en volhouden, dat je vader niet aan mij heeft gedacht?"
„Ik kan onmogelijk de geheime gedachten...."
„Neen, ik meen: durf je zeggen, dat ge zelf niet gelooft, dat je vader aan mij dacht, dat hij zoo en niet anders heeft gesproken, wijl ik in de kerk was, — durf je dat?"
„Ja, waarlijk! ik durf!" — antwoordde Johannes zonder zijne oogen voor de hare neer te slaan.
„Wil je mij nu inderdaad doen gelooven, dat een predikant, die reeds twintig jaar heeft gepreekt, toevallig, zonder bijbedoeling, zulk een tekst zou kiezen?"
„Ja. En je zult het niet alleen gelooven, maar in je hart vader ook om vergeving vragen,