152
hetwelk aan zijne waarneming was ontsnapt; — dat er een gedachtengang bestond, die zich niet alleen, dwalend, een ander doel voorstelde, maar die ook van het begin tot het einde andere wegen insloeg, zonder respect, zonder zich in 't minst te bekommeren om hem en den ganschen kring van ideeën en grondstellingen, waaraan hij waarde hechtte en die hij beheerschte.
En tòch was het betrekkelijk eene kleinigheid, die hem uit zijne rust had opgeschrikt. Het was geenszins de woordenwisseling, die tusschen Gabriëlle en Johannes, over „het waschwater en het kind," had plaats gevonden. Maar het was de koelbloedigheid, waarmee zij, als achter zijnen rug, de beteekenis van dat oude spreekwoord, had ontleed, — de kalme wijze, waarop zij hem had genegeerd, zonder zich de moeite te geven, hem tegen te spreken, en zich gewend had tot Johannes, alsof zij tegenover haar verloofde zich in alle gemoedelijkheid vroolijk maakte over een ouden, idioten predikant, die schreef in de courant van de hoofdstad.
Dit had hem, sedert den vorigen avond, gekweld; en deze kwelling was oorzaak geweest, dat hij zich dien morgen op den preekstoel van