167
Toch kon Gabriëlle een geeuw niet onderdrukken.
Mevrouw Jürges wipte, zoo lang het dienst meisje bezig was de tafel af te nemen, uit en in. Toen er niets meer te doen viel, dwong zij zich, daartoe aangespoord door een zeker schuldbesef — ze was zoo weinig met de aanstaande schoondochter ingenomen — naast Gabriëlle plaats te nemen, die zich een weinig ergerde over het plotselinge verdwijnen van Johannes.
Mevrouw Jürges gevoelde diep de verplichting om een gesprek te moeten beginnen, en toch was er niets waartoe zij minder geschikt was; des te erger, nu zij — 't was heiligendag — geen steun vond in haar breikous.
„Hoe oud is ..... u?"
„Lieve Mevrouw, — laat toch dat stijve u varen; ik zou zoo gaarne willen dat gij van me leerdet houden. — Mama heeft mij zooveel van u en uwe jeugd verteld. — Ik ben vier en twintig jaar."
„Hij is zeven en twintig — ik meen Johannes — hij is zeven en twintig."
„Dan passen we in dat opzicht uitstekend bij elkaar," merkte Gabriëlle lachend op.