„Ja, het is àl te erg met die schuur — meende er een: hij had al zoo dikwijls gezegd „dat er iets aan gedaan moest worden“; — „al voor lang reeds“ — meende een tweede; en een derde „had zich menigmaal verwonderd, dat zij nog niet was ingestort.“
Dominé wilde echter gaarne weten wie eigenlijk verp1icht was, de gebouwen der pastoriegaard te laten herstellen.
Een der oudsten begon hierop een verhaal te doen „hoe het met die zaken geschapen stond“ in zijns vaders tijd: een ander kwam voor den dag met hetgeen hij ten dien opzichte van zijne tante had gehoord, „wier moeder in de pastorie had gediend toen de „oude Basse“ er dominé was, Basse, dien ze altijd „de oude stakker,“ noemden, diezelfde die op een kerstmorgen van den preekstoel was gevallen; — maar dat was lang geleden, lang voor die andere nieuwe dominé kwam.“
Dominé viel hem in de rede: „hij was niet bang voor een weinig onkosten: zij konden immers de handen ineenslaan — dominé en de gemeente — in alle eendracht — niet waar? Hij, dominé, nam op zich, het hout te laten