192
houden, en den moed volgens die overtuiging te leven. Laat ons daarom terugkeeren tot het punt in kwestie, — de roeping van Johannes om predikant te worden. Antwoord me eerlijk: „wilt ge predikant worden?"
„Het verwondert mij, dat ge deze vraag op zulk eene wijze doet," merkte de oude heer op, nog voordat Johannes het woord kon nemen. — „Wanneer men zijn lot heeft verbonden, — of tenminste, een ernstigen en verplichtenden stap heeft gedaan tot eene verbintenis met een jong mensch, die zich heeft bekwaamd... "
„Nooit heb ik er in ernst aan gedacht, dat Johannes zou wenschen predikant te worden."
„Maar gij moest toch weten en gevoelen, dat hij een oprecht geloovig Christen is?"
„Ik weet, dat Johannes te oprecht is om een huichelaar te zijn", antwoordde Gabriëlle, hare hand naar hem uitstekend, terwijl zij den predikant bleef aanzien.
„Nu, goed! — en wanneer hij dan in levend en oprecht geloof tot u kwam, en zeide, dat hij geroepen was om te getuigen voor den Heer, die hem kocht — "
„Dan zou hij tot me komen en zeggen: vaar-