verhooren, verdedigen, en wat er meer bij te pas kwam. Als dezen 't met elkander eens waren, konden ze alles, wat ze wilden, wegpraten, of uit de woorden der getuigen halen, wat ze verkozen.
Neen — neen! slechts éen ding was veilig, namelijk om — zelfs niet met het uiterste topje van éen vinger — iets aan te raken waarin eene onwettigheid school; — en zelfs dàt was nog niet altijd veilig.
Daarom waren zij allen onwrikbaar overtuigd, dat het goed was niet toe te geven; zij kenden de rechters, en wisten, dat toegeven het slechtste was wat zij konden doen.
En de burgemeester sprak tot den predikant: "Eén ding zeg ik u, geef nooit toe. Merkt men het geringste spoor van zwa — — "
„Wees gerust; ik zal niet zwak zijn," was het antwoord.
Hij kende de boeren, en wist, dat toegeven het slechtste was, wat hij kon doen.
Dit ongelukkige begin had de verhouding, waarin de predikant en de gemeente voortaan tot elkander zouden staan, bepaald, ofschoon de zaak zelve langzamerhand in het vergeetboek geraakte.